Spitssnuitadder

De spitssnuitadder[2] of weide-adder (Vipera ursinii) is een slang uit de familie adders (Viperidae).[3] De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Karel Lucien Bonaparte in 1835. Oorspronkelijk werd de wetenschappelijke naam Pelias Ursinii gebruikt.

Spitssnuitadder
IUCN-status: Kwetsbaar[1] (2008)
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Orde:Squamata (Schubreptielen)
Onderorde:Serpentes (Slangen)
Superfamilie:Colubroidea
Familie:Viperidae (Adders)
Onderfamilie:Viperinae (Echte adders)
Geslacht:Vipera
Soort
Vipera ursinii
(Bonaparte, 1835)
Afbeeldingen op Wikimedia Commons
Spitssnuitadder op Wikispecies
Portaal    Biologie
Herpetologie

Deze slangensoort loopt in aantal terug, doordat de mens de voor dit dier meest gebruikte habitats steeds meer zelf in gebruik neemt. Het dier is mede daarom op de Rode Lijst van de IUCN als VU ( vulnerable, kwetsbaar) aangemerkt.

Uiterlijke kenmerken

De spitssnuitadder is een kleine soort die gemiddeld ongeveer 40 tot 50 centimeter lang wordt. Uitschieters kunnen bijna twee keer zo lang worden. De slang heeft geen echt spitse snuit, maar omdat de kop lang niet zo breed is als veel andere adders lijkt de kop smaller. De openingen waar de infraroodzintuigen zitten zijn duidelijk te zien en deze soort heeft geen punt op de neus zoals de zandadder (Vipera ammodydes). De kleuren en patronen van deze soort wijken niet veel van elkaar af: de basiskleur is meestal grijsbruin met op het midden van de rug een enkele donker- tot roodbruine, meestal dun zwartomzoomde zigzagstreep; deze is vrij smal en heeft meestal geen grote vlekken die met elkaar verbonden zijn. Vaak ligt de streep in een lichte band die net iets breder is dan de streep zelf. Aan weerskanten van de flanken zijn kleine bruine of zwarte vlekjes aanwezig.

Algemeen

Deze slang komt voor in Frankrijk (alleen in de bergachtige gebieden van de Provence, dit betreft de ondersoort V. u. ursinii), Griekenland, Hongarije, Italië, Albanië, Macedonië en Montenegro, maar het betreft meestal geïsoleerde populaties van de dieren, en ze komen meestal slechts voor in een klein deel van voornoemde landen. Er zijn vijf erkende ondersoorten, waaronder de nominale ondersoort V. u. ursinii.

Habitat en gedrag

Deze soort houdt van vochtige, lichtbegroeide hellingen tot drogere heidevelden en bosranden: erg kieskeurig is hij niet, maar enige vegetatie of stenen om onder te schuilen is benodigd. De spitssnuitadder komt vrijwel alleen boven de 600 meter voor, leeft veelal in bergachtige streken en kan ook wel over rotsen en kliffen klimmen. Dit in tegenstelling tot de meeste adders die niet erg lenig zijn en op de bodem leven. De spitssnuitadder is, als alle adders, giftig. Maar het gif van deze soort is alleen dodelijk voor insecten en is, voor zover bekend, ongevaarlijk voor de mens. Het voedsel bestaat uit kleine knaagdieren en insecten en soms ook wel hagedissen.[2] De slang is actief van de schemering tot de vroege ochtend, overdag schuilt de adder in rotsspleten en holen. Voornaamste vijanden van de spitssnuitadder zijn grotere slangen, de das, allerlei vogels zoals kraaiachtigen en de slangenarend, en het wild zwijn. De slang is ovovivipaar (eierlevendbarend). De paring is doorgaans in de maand mei. Het wijfje brengt doorgaans eind augustus, begin september meestal 3 of 4 jongen ter wereld.

Ondersoorten

Er worden vijf ondersoorten erkend die verschillen in uiterlijk en verspreidingsgebied.

  • Ondersoort Vipera ursinii graeca
  • Ondersoort Vipera ursinii macrops
  • Ondersoort Vipera ursinii moldavica
  • Ondersoort Vipera ursinii rakosiensis
  • Ondersoort Vipera ursinii ursinii

Bronvermelding

Soorten slangen in Europa
Wormslangen (Typhlopidae):slanke wormslang (Typhlops vermicularis)
Boa-achtigen (Boidae):kleine zandboa (Eryx jaculus)
Gladde slangen (Colubridae):gladde slang (Coronella austriaca) · zuidelijke gladde slang (Coronella girondica) · Dolichophis caspius · pijlslang (Dolichophis jugularis) · Eirenis modestus · vierstreepslang (Elaphe quatuorlineata) · Elaphe sauromates · Algerijnse toornslang (Hemorrhois algirus) · Hemorrhois hippocrepis · Hemorrhois nummifer · Balkantoornslang (Hierophis gemonensis) · geelgroene toornslang (Hierophis viridiflavus) · Macroprotodon brevis · mutsslang (Macroprotodon cucullatus) · adderringslang (Natrix maura) · ringslang (Natrix natrix) · dobbelsteenslang (Natrix tessellata) · Platyceps collaris · Platyceps najadum · trapslang (Elaphe scalaris) · katslang (Telescopus fallax) · Zamenis lineatus · esculaapslang (Elaphe longissima) · luipaardslang (Elaphe situla)
Adders (Viperidae):Pallas' groefkopadder (Gloydius halys) · Levantijnse adder (Macrovipera lebetina) · Macrovipera schweizeri · hagedisslang (Malpolon monspessulanus) · kleinaziatische adder (Vipera xanthina) · zandadder (Vipera ammodytes) · aspisadder (Vipera aspis) · gewone adder (Vipera berus) · Wipneusadder (Vipera latastei) · Vipera renardi · Vipera seoanei · spitssnuitadder (Vipera ursinii)
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.