Tractatus theologico-politicus

De Tractatus theologico-politicus is een boek van de Joods-Nederlandse filosoof Benedictus de Spinoza. Hij publiceerde het werk anoniem in 1670. De eerste uitgave veroorzaakte een storm van kritiek, zoals hij had verwacht. In het werk betoogt hij dat de Bijbel tegenstrijdig en daarom twijfelachtig is, dat de vrijheid van de filosofie noodzakelijk is voor het welzijn van burgers en staat, en dat democratie de beste staatsvorm is.

Titelblad van de eerste uitgave, zogenaamd uitgegeven in Hamburg, maar in werkelijkheid in Nederland. Het godsdienstig-staatkundig vertoog.

Al eerder hadden geleerden zoals de Leidse hoogleraar Josephus Justus Scaliger (1540-1609) en Isaac Vossius (1618-1689) uit Amsterdam aangetoond dat de Bijbelse tijdrekening onverenigbaar was met andere historische bronnen, zoals de Egyptische dynastieën en de Chinese geschiedenis. Spinoza bouwde hier op voort en betoogt onder meer in de Tractatus dat de Bijbelboeken historisch gegroeide teksten zijn.

De Tractatus Theologico-Politicus had een grote invloed op de theologie, de filosofie en de politicologie. In de theologie gaf hij de aanzet tot de historisch-kritische exegesemethode (uitleg van de Bijbel) die in de negentiende eeuw opkwam en tegenwoordig gemeengoed is. In het werk worden de verhouding tussen religieus geloof, filosofie en politiek geanalyseerd en wordt voor een nieuwe orde gepleit. Het werk kan gelezen worden als een pleidooi voor vrijheid van meningsuiting en democratie en tegen religieuze intolerantie. Maar ook als een kritische analyse van het Oude Testament en de zeventiende-eeuwse dogmatiek, als een scherpe analyse van de culturele en politieke context van de joodse staat die in het Oude Testament beschreven wordt, en als een getuigschrift van de macht van de Rede.

Godsdienstkritiek

Deel van een serie artikelen over de
Godsdienstfilosofie

Portaal   Filosofie

Hoofdstuk 1 en 2 (Profetie als ethiek, gehoorzaamheid en liefde)

De eerste twee hoofdstukken behandelen profetie en de verschillende wijzen van gebruik van de naam ‘God’. Spinoza opent het hoofdstuk met een definitie van profetie:

“Profetie of openbaring is zekere kennis van iets die door God aan de mensen is geopenbaard.”

Het kernstuk van deze hoofdstukken is dat een profetie geen boodschap van God is, of iets dat profeten middels de rede begrepen hadden, maar dat een profetie vanuit een menselijk vermogen, namelijk de verbeelding, verworven wordt. Profeten zijn derhalve geen mensen met sterk ontwikkelde redelijke vermogens, maar met een sterk ontwikkelde verbeelding. Het laatste sluit het eerste uit: wie volgens de rede wil leven zal zijn verbeelding intomen en wie zijn verbeelding laat spreken verzaakt zijn redelijkheid.

Profetieën zijn in essentie morele lessen, die sterk persoonsgebonden zijn; iedere profeet kan immers andere morele principes hebben. Ze spreken elkaar dan ook vaak tegen. De conclusie die Spinoza hieraan verbindt, is dat we bij de profeten niet natuurlijke kennis moeten zoeken, maar dat we de profetieën moeten begrijpen als voorstellingen van goede zeden. De profeten brachten hun profetieën in verband met "God" om hun lessen een aura van absolute autoriteit te geven.
Alleen de absolute autoriteit van Christus laat hij intact door hem als de ‘stem Gods’ te definiëren. Christus is de natuurlijke manifestatie van de bovennatuurlijke wijsheid van "God" omdat hij ‘als enige de eerste zuiver geestelijke dingen begreep die niet uit de grondslagen van onze kennis konden volgen’, namelijk de wet van gehoorzaamheid en liefde. Deze wet is, zal later blijken, volgens Spinoza de enige grondslag en leer van de Bijbel en het christendom en daarom laat hij de autoriteit van deze ultieme manifestatie intact. De autoriteit van de overige profeten bestaat alleen wanneer hun lessen ook als leerstukken van gehoorzaamheid begrepen worden.

Hoofdstuk 3 (Bijbel voor iedereen)

Het derde hoofdstuk is gericht tegen de opvattingen van sommige rabbijnen, die verkondigen dat het joodse volk het uitverkoren volk van God is en hiermee de joden boven andere volkeren plaatst. Het hoofdstuk betoogt impliciet de gelijkwaardigheid van ieder individu en toont aan dat het beroep dat de rabbijnen op de Bijbel doen om hun heilsleer te rechtvaardigen, ongegrond is. De meeste Bijbelse profeten waren weliswaar joden, maar hieruit volgt geen status aparte voor het joodse volk; het Oude Testament is weliswaar het product van de joodse cultuur en in eerste instantie bedoeld voor het joodse volk, maar sinds deze na Christus ook door andere volken gebruikt wordt moet ook de boodschap als algemeen bedoeld opgevat worden.

Hoofdstuk 4 (Wet)

In het vierde hoofdstuk analyseert Spinoza de wijzen waarop de notie ‘wet’ gebruikt wordt. Dit hoofdstuk vormt een belangrijke opmaat naar de onderschikking van kerk aan staat. Spinoza verheldert waarom het onderscheid tussen "menselijke wet" en "goddelijke wet" slechts schijn is. Alle ware wetten, ook de wetten die door de Bijbel aanbevolen worden, zijn universele wetten die door de rede gedicteerd worden. De liefde tot God is volgens Spinoza hetzelfde als de liefde voor de waarheid, ofwel, beide zijn het streven naar natuurlijk inzicht in het universele en haar eerste oorzaken (merk Spinoza's intellectualistische pantheïsme op). Fanatiek dogmatisme van religieuze groeperingen dat indruist tegen de redelijke verordeningen van de staat (dat ook in Spinoza's tijd zeer actueel was) is dus onredelijk gedrag.

Hoofdstuk 5 (Godsdienst en democratie)

Het vijfde hoofdstuk behandelt het gezag van de kerk door de ceremonies en het geloof in de geschiedverhalen. De ceremonies zijn gebonden aan tijd en plaats en hebben dus geen universele waarde, maar slaan op een bepaalde cultuur. Ze zijn bedoeld om de sociale samenhang van een staat, volk of gemeente te vergroten en de culturele identiteit te versterken en zijn in de joodse staat hiertoe ingesteld. De ceremoniële wetten en de geschiedverhalen moeten dus niet verward worden met de universele goddelijke wet, maar zijn wezenlijk iets anders.

Spinoza is een groot voorstander van de democratie en deze opvatting leidt tot een eerste korte uiteenzetting over de grondslagen van de staat. Zijn argumentatie ten gunste van de democratie sluit hij in paragraaf 9 af met een dubbelzinnige opmerking:

"Gehoorzaamheid betekent dat men alleen op gezag van een gebieder opdrachten uitvoert. Daarom is er voor gehoorzaamheid geen plaats in een gemeenschap waarin de macht bij allen berust en de wetten door algemene instemming van kracht worden."

Het begrip "gehoorzaamheid" kan op twee manieren uitgelegd worden: politiek en godsdienstig. In de politiek zijn er verschillende staatsvormen als monarchie en aristocratie waar velen enkelen gehoorzamen. In de godsdienst leggen theologen (en eerder, de profeten) God uit als het opperwezen: iedereen moet hem vrezen en gehoorzamen.

Een vrije mens denkt zelf verstandig na en heeft God lief als de hoogste Waarheid. Een vrije mens gehoorzaamt niet aan de wetten van een gezag van buiten, maar alleen aan de wetten van zijn eigen Verstand. Deze kern van Spinoza's filosofie zette hij uitgebreider uiteen in zijn Ethica[1]. Later verklaarde hij dat “de staat is het veiligst als vroomheid en godsdienst zich alleen uiten in liefde en eerlijkheid” (hoofdstuk 20, paragraaf 17).

Het hoofdstuk bespreekt daarna het ontstaan van de joodse religieuze staat. Het onontwikkelde joodse volk, dat uit de slavernij van de Egyptenaren was geleid, kon geen democratische staatsvorm aan. De wijze Mozes regeerde het daarom "in naam van God" om zo eenheid, stabiliteit en gezag te scheppen. De geschiedverhalen moeten ook vanuit deze context begrepen worden. Wie een ongeschoolde massa wil bereiken, heeft niet veel aan argumenten. Leerzame geschiedenissen werken beter.

Hoofdstuk 6 (Godsdienst en wonderen)

Het laatste hoofdstuk, dat volledig aan de godsdienst is gewijd, behandelt het meest sprekende voorbeeld van de valse waarheidsaanspraken van de gelovigen tegenover die van de wijsgeren. Spinoza plaatst het geloof in wonderen tegenover het rationele postulaat dat niets in strijd met de natuurlijke orde gebeurt, maar dat ook een singuliere - schijnbaar wonderlijke - gebeurtenis als een manifestatie van een universele natuurwet begrepen moet worden.

Bijbelkritiek

De Bijbel wordt in zoveel verschillende betekenissen uitgelegd, stelt Spinoza vast, dat deze niet meer wordt begrepen. Om deze reden categoriseert hij alle uitspraken en verhalen en herleidt ze tot hun oorspronkelijke bedoeling. Een probleem hierbij, dat hij zelf expliciet vaststelt (in hoofdstuk 7, paragraaf 18), is dat de weg van onderzoek die hij wil begaan nog nooit begaan is en inmiddels onbegaanbaar is geworden. Dit blijkt uit de problemen die hij constateert met betrekking tot de taal waarin de Bijbel is overgeleverd en het achterhalen van de achtergrond van de auteurs; deze zijn nauwelijks meer te reconstrueren. Voor het overige beschrijft Spinoza in deze hoofdstukken exact en onweerlegbaar de vele contradicties die de Bijbel bevat, probeert hij te bewijzen dat de Bijbelse figuur Job niet Joods was en stelt hij vast dat de essentie en de enige leer van de Bijbel is gehoorzaamheid te leren.

Hoofdstuk 10 (Verdediging van Bijbelkritiek)

Het tiende hoofdstuk besluit Spinoza met een verdediging tegen hen die zullen beweren dat hij het gezag van de Bijbel omverwerpt. Het gezag van de Bijbel wordt eerder geschaad door de fouten niet te erkennen en daarmee ook de onbedorven plaatsen te besmetten, stelt hij. Voorts legt hij uit dat hij zich heeft beperkt tot een onderzoek naar het Oude Testament, omdat hij zich niet bekwaam acht het Nieuwe Testament degelijk te onderzoeken (dat niet in het Hebreeuws, maar in het Grieks is geschreven).

Hoofdstuk 11 (Nieuwe Testament)

Een aantal onderwerpen met betrekking tot het Nieuwe Testament behandelt hij toch in hoofdstuk 11. Hij stelt dat de apostelen zowel profeten als leraren waren, in tegenstelling tot de profeten. Hij contrasteert hiermee niet alleen het Oude Testament met het Nieuwe Testament, maar ook de joodse religie met de christelijke. De betekenis van het onderscheid illustreert Spinoza aan de hand van Korinthiërs 14:6, waarin Paulus prediking op grond van openbaring (profetie) onderscheidt van prediking op grond van redelijke kennis (de redeneerkunst van de apostelen). De apostelen waren het echter lang niet altijd met elkaar eens en de vele twisten en scheuringen die de kerk geteisterd hebben zijn het gevolg van deze verschillen.
Slechts de opheffing van deze verschillen kan leiden tot opheffing van de godsdienstconflicten. Spinoza stelt voor de opvattingen van Paulus, die de heidenen (Romeinen) onderwees, en de leer van Jezus, die Spinoza al eerder ‘de stem Gods’ noemde, centraal te stellen omdat zij de minste concessies hebben gedaan aan het bevattingsvermogen van hun publiek. Door de godsdienst terug te brengen tot hun eenvoudige leerstellingen, hoopt Spinoza dat een vredige godsdienst mogelijk is, die vrij is van bijgeloof. (De enige religies in het 17e-eeuwse Nederland waren het jodendom en het christendom; het concept godsdienst wordt door Spinoza daarom gerelateerd aan de Bijbel, de gemeenschappelijke grondslag van deze groeperingen. Door de hedendaagse mondialisering, waarbij bijvoorbeeld de islam, het boeddhisme, het bahai en andere religies steeds steviger voet aan de grond krijgen in het Westen, zijn Spinoza's concrete adviezen inzake religie enigszins gedateerd.) Men kan anderzijds stellen dat alle religies Spinoza's inzichten op de eigen religie, juist vandaag de dag anno 2015, ter harte zouden kunnen nemen.

Hoofdstuk 12-15 (Geloof, werken, rede en liefde)

In de laatste vier hoofdstukken over religie (12-15) definieert Spinoza de godsdienst in eigenlijke zin en behandelt hij de vraag, hoe geloof en rede zich verhouden. Hij betoogt dat de Bijbel alleen heilig en goddelijk is voor zover hij de mensen tot vroomheid inspireert en dat geloof alleen gerechtvaardigd kan worden uit werken (het handelen van de gelovige). Hiervoor verwijst hij naar Jacobus, die schrijft dat "Het geloof op zichzelf genomen, zonder werken, dood is"[2]. De enige leer van de Bijbel is volgens Spinoza ‘God lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf’. Het ware geloof in God is voor Spinoza de intellectuele liefde tot God, begrepen als de enige substantie die alle dingen omvat. Dat God een zelfstandig zijnde buiten de Natuur is, is slechts een bijgeloof dat aan de onwetenden wordt geleerd; dit geloven in God bewerkstelligt dat een aantal ‘goddelijke’ meningen worden geponeerd:

Het geloof is niet meer dan het hebben van zodanige meningen over God, dat als men die niet heeft, de gehoorzaamheid jegens God logisch wordt opgeheven, en dat als men deze gehoorzaamheid poneert, noodzakelijkerwijs ook de meningen worden geponeerd.”[3]

— Baruch Despinoza (1677). Tractatus Theologico-Politicus.

Tegen onredelijk geloof

Orthodox geloof, gesteld tegenover de rede, bevat geen waardevolle kennis. Als het bestaan van de godsdienst in de samenleving gerechtvaardigd is, dan moet men aantonen dat het leven volgens het geloof in plaats van het leven volgens de rede een toegevoegde waarde heeft. Met de vaststelling dat het effect van het geloof naastenliefde moet zijn haalt hij hard uit naar de godsdienstige praktijk van zijn tijd, die haat en strijd tot gevolg heeft in plaats van “liefde, vreugde, vrede, zelfbeheersing en trouw jegens allen” (Voorrede, paragraaf 9).

Inhoud

Hoofdstuk Titel Vrije vertaling
PraefatioVoorwoord
Bijbel en godsdienst
Caput I (1)De prophetiaProfetie
Caput II (2)De prophetisProfeten
Caput III (3)De Hebraeorum vocatione. Et an donum propheticum Hebraeis peculiare fueritRoeping van de Joden. Was hun profetie uniek?
Caput IV (4)De lege divinaGoddelijke wet
Caput V (5)De ratione, cur caeremoniae institutae fuerint, et de fide historiarum, nempe, qua ratione,
et quibus ea necessaria sit
Waarom ceremonies? Het geloof in verhalen
Caput VI (6)De miraculisWonderen
Caput VII (7)De interpretatione ScripturaeBijbeluitleg
Caput VIII(8)In quo ostenditur Pentateuchon et libros Josuae, Judicum, Rut, Samuëlis et Regum non esse autographa.
Deinde inquiritur, an eorum omnium scriptores plures fuerint, an unus tantum, et quinam
De Bijbelboeken Jozua, Richteren, Ruth, Samuel en Koningen
zijn niet authentiek. Wie schreef ze?
Caput IX (9)De iisdem libris alia inquiruntur, nempe an Hezras iis ultimam manum imposuerit : et
deinde utrum notae marginales, quae in Hebraeis codicibus reperiuntur, variae fuerint lectiones
Heeft Ezra die boeken voltooid? Waren de kanttekeningen
afwijkende lezingen?
Caput X (10)Reliqui Veteris Testamenti libri eodem modo quo superiores examinanturAndere boeken van het Oude Testament
Caput XI (11)Inquiritur, an apostoli epistolas suas tanquam Apostoli et Prophetae, an vero tanquam
Doctores scripserint.Deinde Apostolorum officium ostenditur
Schreven de Apostelen hun brieven als apostel of als leraar?
Wat doet een apostel?
Caput XII (12)De vero legis divinae syngrapho, et qua ratione Scriptura sacra vocatur, et qua
ratione Verbum Dei, et denique ostenditur ipsam, quatenus Verbum Dei continet, incorruptam ad nos pervenisse
Is de Bijbel heilig en het woord van God?
Het woord van God is goed overgeleverd.
Caput XIII (13)Ostenditur Scripturam non nisi simplicissima docere, nec aliud praeter obedentiam
intendere ; nec de divina naturâ aliud docere, quam quod homines certa vivendi ratione imitari possunt
De Bijbel leert eenvoudig gehoorzaamheid en wat de mensen
kunnen navolgen voor een geregeld leven
Caput XIV (14)Quid sit fides, quinam fideles, fidei fundamenta determinantur, et ipsa a
philosophia tandem separatur
Geloof, gelovigen en filosofie
Caput XV (15)Nec theologiam rationi, nec rationem theologiae ancillari, ostenditur, et ratio,
qua nobis Sanctae Scripturae authoritatem persuademus
Theologie en verstand dienen elkaar niet.
Het gezag van de Bijbel
De Staat
Caput XVI (16)De reipublicae fundamentis ; de jure uniuscujusque naturali et civili :
deque summarum potestatum jure
De staat: rechten van de burger en van de overheid
Caput XVII (17)Ostenditur neminem omnia in summam potestatem transferre posse, nec
esse necesse : De republica Hebraeorum, qualis fuerit vivente Mose,
qualis post ejus mortem, antequam reges elegerint, deque ejus praestantia,
et denique de causis, cur respublica divina interire, et vix absque seditionibus subsistere potuerit
De overheid kan en hoeft niet over alles te beslissen.
Over de Joodse staat.
Caput XVIII (18)Ex Hebraeorum republica, et historiis quaedam dogmata politica concludunturWat de geschiedenis van de Joodse staat ons leert
Caput XIX (19)Ostenditur, jus circa sacra penes summas potestates omnino esse, et
religionis cultum externum reipublicae paci accommodari debere, si recte Deo obtemperare velimus
God wil dat de overheid beslist over godsdienstzaken
Caput XX (20)Ostenditur, in libera Republica unicuique et sentire, quae velit, et
quae sentiat, dicere licere
In een vrij land mag iedereen denken en zeggen wat men wil

Politieke kritiek

In de laatste vijf hoofdstukken (16-20) wil Spinoza aantonen dat het toestaan van de vrijheid van filosoferen noodzakelijk is voor het behoud van de staat. De democratie, betoogt hij, is de meest redelijke en de meest vrije staatsvorm.

“Als het even gemakkelijk was over gedachten te heersen als over tongen, zou iedereen veilig kunnen regeren en zou geen enkel staatsgezag gewelddadig zijn”[3]

— Baruch Despinoza (1677). Tractatus Theologico-Politicus. Hoofdstuk 20, paragraaf 1.

In deze hoofdstukken gaat Spinoza in op de politieke toestand van Israël in het Oude Testament en van Nederland in de zeventiende eeuw, en beschrijft hij de ideale politieke toestand. Hij maakt duidelijk dat God heerst bij gratie van de staat, ofwel dat de godsdienst moet worden gevoegd naar politieke belangen. Hij beargumenteert deze ideeën onder meer door te wijzen op de geschiedenis van de joodse staat. In dit verband stelt Spinoza vast dat de leiders niet van adel waren, maar op leeftijd en deugd geselecteerd werden en dat hij dus iedere vorm van aristocratie of monarchie afwijst. Verder wijst hij erop dat de joodse staat volgens hem ten onder is gegaan door de instelling van de priesterklasse, waarmee hij ook in zijn politieke kritiek betoogt dat godsdienstige leiders zich buiten politieke zaken moeten houden.
Het doel van de politiek is niet te heersen of te dwingen, maar de vrijheid. De staat kan zijn burgers niet op hun meningen, maar wel op hun werken beoordelen. Spinoza besluit het laatste hoofdstuk met een lofrede op de stad Amsterdam, die zich destijds al sterk begon te maken voor religieuze tolerantie en politieke vrijheid.

Receptie

Hoewel veel stellingen van Spinoza inmiddels gemeengoed zijn, veroorzaakte de publicatie van het werk heftige reacties. Spinoza was zich van deze mogelijkheid terdege bewust geweest en publiceerde het werk daarom in eerste instantie anoniem. In 1672 werden Cornelis en Johan de Witt, vlak bij zijn woning in 's-Gravenhage, publiekelijk gelyncht door orangisten. Spinoza zou zijn afkeer van deze daad door plaatsing van een pamflet Ultimi barbarorum (De ergste barbaren) op de plaats van het onheil hebben willen uiten. Hier heeft hij echter vanaf gezien vanwege het gevaar dat deze daad met zich mee bracht. In zijn werk toont hij zich dan ook een fel tegenstander van revolutionaire denkbeelden en een pleitbezorger van een geleidelijke en vreedzame overgang van een monarchistische naar een democratische staatsvorm.

Uitgaven

  • 1674 - Benedictus de Spinoza: Tractatus theologico-politicus : continens dissertationes aliquot, quibus ostenditur, libertatem philosophandi ... posse concedi : (de prophetia et prophetis)
  • 1685 - Benedictus de Spinoza: Tractatus theologico politicus de officiis hominum circa jus naturae, Londini : Scanorum, 1685
  • 1972 - Benedictus de Spinoza: Opera, Heidelberg : C. Winters
  • 1972 - Benedictus de Spinoza; Carl Gebhardt: Tractatus theologico-politicus. Adnotationes ad Tractatum theologico-politicum. Tractatus politicus, bezorgd door Carl Gebhardt, Heidelberg Winter 1972

Nederlandse vertalingen

  • 1693 - Benedictus de Spinoza: De rechtzinnige theologant, of, Godgeleerde staatkundige verhandelinge, "Te Hamburg" (maar in Nederland), H. Koenraad
  • 1694 - Benedictus de Spinoza, Jan H Glazemaker, Hans Jurgen van der Weyl, Jan Rieuwertsz: Een Rechtsinnige Theologant, Of Godgeleerde Staatkunde Behelsende Eenige Redeneeringen, Met welke getoont word, dat de vriheid om te redeneeren niet alleen behoudens de Godsaligheid, en de vrede des Gemeene-bests kan toegelaten ... ; Uit het Latijn in 't Hollands vertaald. En Om sijn Voortreffelijkheid nu weer herdrukt, Bremen Weyl
  • 1894 - W. Meijer, 1894
  • 1997, 2012 - Benedictus de Spinoza, F. Akkerman: Theologisch-politiek traktaat, Amsterdam : Wereldbibliotheek, 1997. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 548 blz., ISBN 90-284-1773-7
  • 1999, 2010 - Benedictus de Spinoza, W. N. A. Klever: Definitie van het Christendom : Spinoza's Tractatus theologico-politicus opnieuw vertaald en toegelicht, Delft : Eburon, 1999. Delft, Eburon, 396 blz., ISBN 978-90-5972-401-3
  • 2014, 2018 - Benedictus de Spinoza, Karel D'Huyvetters: Spinoza: theologisch-staatkundige verhandeling, Werchter: Uitgeverij Coriarius, 2018-; Amsterdam : Wereldbibliotheek, [2014]

Latijnse tekst

Over Tractatus theologico-politicus

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.