Magna Frisia

Magna Frisia is een moderne benaming voor het Friese rijk in de periode dat het op zijn grootst was (650-734). Dit rijk ontstond halverwege de 7e eeuw en eindigde vermoedelijk met de slag aan de Boorne in 734, toen de Friezen door de Franken verslagen werden. Het werd bestuurd door koningen en strekte zich - volgens sommige 19e-eeuwse auteurs - uit van het Zwin bij Brugge in België tot aan de Wezer in Duitsland. Het centrum van de macht was de stad Utrecht. In de middeleeuwse geschriften wordt het gebied aangeduid onder de Latijnse benaming Frisia.

Magna Frisia
  circa 500  734  
Kaart
Vroege 8e eeuw
Algemene gegevens
TalenOudfries
Religie(s)Germaans heidendom
MunteenheidSceatta
Regering
RegeringsvormFederatie van stammen
StaatshoofdKoning(en)

Inleiding

Aangenomen wordt dat de Friezen al in de vroege Romeinse tijd (1e eeuw na Chr.) met een vreedzame expansie in zuidwaartse richting langs de Noordzeekust waren begonnen, die misschien zelfs tot diep in Vlaanderen en Engeland reikte. Dit zou een spontaan proces geweest moeten zijn, wars van de Romeinse dominantie in het gebied, zonder politieke sturing door een gecentraliseerd gezag. Waar het oorspronkelijke woongebied van de Friezen (en de naburige Chauken) langzamerhand ontvolkt raakte, werden de opengevallen plekken ingenomen door immigranten uit het Duitse kustgebied. Die werden op hun beurt - net als hun voorgangers - als 'Friezen' aangeduid.

Een centraal bestuurd koninkrijk ontstond pas toen Friesland na de ineenstorting van het Romeinse Rijk plotseling een centrale ligging bleek te hebben tussen de opkomende Germaanse koninkrijken van de Franken, Angelsaksen en de Scandinaviërs op de Noordwest-Europese handelsroutes. Deze positie werd vanaf ongeveer 550 versterkt door het verbreken van de Noord-Zuidroute tussen Oostzee en de Middellandse Zee door de inval van Slavische volkeren in Oost-Europa. Vanwege hun waterrijke land, waar vrijwel al het verkeer traditioneel over water moest gebeuren, hadden de Friezen al een uitstekende ervaring met de scheepvaart. Handel en vruchtbare grond maakten het gebied echter ook aantrekkelijk voor het opkomende Frankische Rijk, waarmee dan uiteindelijk aan alle voorwaarden werd voldaan om tot de consolidatie van een weerbare territoriale eenheid te komen. Er vormde zich een koningshuis van regionale machtsbetekenis, waarvan de koningen Aldgisl en Radbod bekend zijn.

Dit Friese rijk bleef in stand tot circa 719, toen een groot deel van Friesland werd ingelijfd bij het Frankische rijk. Het Friese wetboek dat na de uiteindelijke volledige verovering van Friesland in opdracht van Karel de Grote werd samengesteld laat het Friese grondgebied van de Sincfal (gewoonlijk opgevat als Het Zwin) tot aan de Wezer lopen. In dit wetboek werd het oud-Friese gewoonterecht vastgelegd.

De regionale, meestal aaneengesloten bewoonbare gebieden werden gouwen genoemd, tegenwoordig kerngewesten. In West-Frisia de gouwen: Walcheren, Schouwen, Maasland, Nifterlake, Rijnland, Kennemerland, Medemblik, Wieringen, Texel en mogelijk Naardinkland. In Midden-Frisia: Westergo, Oostergo en later Suthergo. In Oost-Frisia: Humsterland, Hunzingo, Fivelingo, Emsingo, Federgo, Norderland, Harlingerland, Wangerland, Ostringen, Rüstringen en Wursten vanaf de 9e eeuw. Aan de zuidkant behoorden waarschijnlijk ook de Rodengouw, de Vier Ambachten, het Waasland en de Gentergouw tot het oorspronkelijke Frisia.[1]

Ontstaan van het koningschap

Friese sceatta uit circa 710- 735

Evenals dit bij andere Germaanse volken de norm was, hadden de Friezen in het begin stamhoofden als leiders. Deze leiders werden vooral gekozen op grond van hun kwaliteiten, maar later zou ook de afkomst een rol gaan meespelen. Verder was het gebruikelijk dat in tijden van oorlog er een stamhoofd als krijgsheer werd aangewezen. Deze gekozen krijgsheer werd ook wel hertog genoemd en was aanvoerder zolang de oorlog duurde.

Het belangrijkste kenmerk voor het ontstaan van het koningschap bij de Germaanse volken was evenwel de aanwezigheid van een centraal gezag en een klasse van edelen. Bij de Friezen was dit later het geval dan bij hun buurvolken die zich in het Romeinse Rijk vestigden. Pas op het eind van 6e eeuw was in het Fries-Gronings terpengebied sprake van een dergelijke situatie.

De macht van deze gezaghebber, politiek leider of koning werd bepaald door het aantal mensen dat hij door het geven van geschenken aan zich binden kon. Daarom waren de grenzen van zijn koninkrijk flexibel en gaven deze de reikwijdte aan van zijn netwerk van persoonlijke relaties. Behalve politieke macht had de Friese koning ook sacrale macht. Hij speelde een belangrijke rol in de religie. Verder bestond het Friese gebied evenals dit in de Angelsaksische wereld het geval was, uit voornamelijk meerdere kleine politieke eenheden elk met een eigen politieke leider als koning.

De eerste Friese koningen moeten daarom vooral beschouwd worden als krijgsheren, die tijdelijk aangesteld werden door de lokale machthebbers om weerstand te bieden aan de bedreiging die uitging van andere volken. Bij de Friezen was deze vooral afkomstig van hun buurvolk de Franken.

Uitbreiding van het Friese Rijk

Het Friese koninkrijk dat in de loop van de 6e eeuw steeds meer gestalte kreeg was oorspronkelijk een federatie van stammen die door een centraal gezag verbonden waren. De delta van de Rijn en Maas viel toen onder de Frankische invloedssfeer. De in macht toegenomen Friese koningen kregen belangstelling voor dit gebied en onder de voorgangers van koning Aldgisl vond er een Friese machtsuitbreiding plaats naar het hart van Nederland. Archeologen en historici denken dat vooral noordelijk Westergo in aanmerking komt als kerngebied waar de Friese koningen oorspronkelijk vandaan komen.

Maar niet alleen de Friezen hadden belangstelling, ook de Franken bleven geïnteresseerd en omstreeks 630 werd het gebied zuidelijk van de Oude Rijn op de Friezen veroverd door de Frankische koning Dagobert I. Deze Franken brachten het christelijk geloof mee naar deze contreien en bouwden in Utrecht een kerk. Na het bewind van koning Dagobert konden de Franken zich hier niet langer handhaven en viel het rivierengebied weer in Friese handen (650). Onder de Friese koning Radbod zou het Friese Rijk in het begin van de 8e eeuw zijn grootste uitbreiding krijgen. Volgens Jaekel strekte Radbod’s rijk zich uit over heel Frisia, van Zwin tot Wezer, maar tegenwoordig gaat men er eerder van uit dat zijn macht zich vermoedelijk beperkte tot het Midden-Nederlandse rivierengebied en delen van Holland. Het is dus evengoed mogelijk dat Poppo een lokale heerser was die los van Redbad een deel van het Friese woongebied - namelijk het huidige Friesland - beheerste.[2].

Koningen

Finn

De Friese koning Finn is een mythische 5e-eeuwse koning, die zowel in het Angelsaksische heldenepos Beowulf als andere vroegmiddeleeuwse geschriften voorkomt, zoals het Angelsaksische heldendicht Finnsburgfragment. In het Finnsburgfragment wordt de slag bij Finnburg vermeld. Daarin bevochten Friezen van Finn en Denen van Hnaef elkaar vijf dagen en wonnen uiteindelijk de Friezen (Freswael, 'Friese slachtpartij'). Hnaef en Finns zoon kwamen daarbij om het leven. De Jutse aanvoerder Hengest[3] nam het leiderschap van de overgebleven Denen op zich en zou later als kolonist naar Brittannië reizen. In een Angelsaksisch fragment van de bard Widsith wordt koning Finn Folcwanding (zoon van Folcwand) genoemd in een opsomming van figuren, die in de 6e eeuw bekend waren. Widsith noemt hem de zwager van de Deense koning Hnaef Hocingum. In een stamreeks van de Angelsaksische koningen wordt Finn echter de zoon van Godulf genoemd. Volgens de Beowulf was Finn getrouwd met Hildeburh, de zuster van de Deense prins Hnaef en dochter van koning Hoc Healfdene. Volgens de Edda bezat de Zweedse koning Adils (in de Beowulf Eadgils genoemd) een pantser van Finn. Het volk de Finnar hebben in het noorden gewoond.[4]

Audulf

Koning Audulf had omstreeks 600 zijn machtsbasis vermoedelijk in Westergo. Audulf is alleen bekend door de munten die gedurende zijn heerschappij werden geslagen. Deze munten worden gedateerd tussen circa 600 en 630. De inscriptie Victoria op de gevonden munten zou erop kunnen duiden dat onder zijn heerschappij de Friezen succesvol zijn geweest in de strijd tegen de Franken.

Aldgisl

Koning Aldgisl regeerde over het centraal rivierengebied in de huidige provincies Holland en Utrecht. Hij zetelde waarschijnlijk in Dorestad of Utrecht[5][6][7] en volgens sommige historici liep zijn rijk van het Zwin (bij Brugge) tot en met de Wezer. Onder zijn bewind kregen de Friezen het opnieuw aan de stok met de Frankische hofmeier Ebroin. Daarbij was de beheersing van de oude Romeinse grensversterkingen de inzet van de vijandigheden. Aldgisl hield met zijn legermacht de Franken op een afstand. In de winter van 678 ontving Aldgisl de Engelse bisschop van York Wilfrid in Utrecht en gaf deze een goed onderkomen. Rond 680 stierf deze koning en werd hij opgevolgd door Radbod, van wie lange tijd is aangenomen dat die zijn zoon was.

Radbod

Onder koning Radbod, van wie het aannemelijk wordt geacht dat hij koning was van geheel Frisia, van Zwin tot Wezer[8] , hadden de Friezen vooral te maken met hofmeier Pepijn II, de nieuwe sterke man in het Merovingische rijk. In 690 verloor Radbod de slag bij Dorestad en kwam het gebied ten zuiden van de Oude Rijn in Frankische handen. De Franken sloten een verdrag met de Friezen en bezegelden dit met een huwelijk tussen Theudesinda, de dochter van Radbod en een zoon van Pepijn, Grimoald II. Na de dood van Pepijn in 714 keerde de situatie ten gunste van de Friezen. Radbod ging op oorlogspad en slaagde erin de verloren gebieden weer terug te veroveren. In 716 versloeg hij met zijn leger hofmeier Karel Martel in de Slag bij Keulen. Na de dood van Radbod raakte zijn opvolger de macht kwijt ten westen van het Vlie.

Poppo

De laatste Friese koning wiens naam we kennen was Poppo, die Radbod opvolgde toen deze in 719 stierf. Omstreeks 733 kreeg Poppo opnieuw te maken met een Frankische inval door hofmeier Karel Martel. Het Friese leger werd teruggedrongen naar Oostergo en het jaar daarop sneuvelde de koning tijdens de Slag aan de Boorne. De Friezen verloren de slag en Friesland ten westen van de Lauwers werd ingelijfd in het Frankisch rijk.

Einde van het Friese rijk

De nederlaag had tot gevolg dat de gebieden ten westen van de Lauwers, in Frankische handen vielen en alleen oostelijk hiervan hun zelfstandigheid behielden. Niettemin was het overgebleven gedeelte vooral een satellietstaat. Een opvolger van Poppo, een koning wiens naam we niet kennen, was in 748 verplicht om bijstand te geven aan hofmeier Pepijn de Korte toen deze oorlog voerde tegen de Saksen. Karel de Grote zou uiteindelijk in 772 ook aan dit laatste Friese staatje een einde maken. Na het Verdrag van Verdun in 843 werd het westen en zuiden van Frisia — tussen het Vlie en het Zwin — mede dankzij de Denen (Vikingen) die trouw aan Lotharius I waren, opgenomen in Lotharius' Midden-Francië.[9]

Koninkrijk Friesland

De werkelijke omvang van Magna Frisia is niet met zekerheid aan te geven. Of er daadwerkelijk sprake was van een koning die macht kon uitoefenen over een koninkrijk, valt niet met zekerheid te bewijzen. De meningen hierover onder historici zijn verdeeld. In de latere middeleeuwen werd het bestaan van een koninkrijk Friesland overigens wel als historisch feit aangenomen, om politieke redenen door de Bourgondische hertogen, met name Filips de Goede en Karel de Stoute. Zij zagen in het historische koninkrijk een mogelijkheid zichzelf een koningstitel te verschaffen om zo hun onafhankelijkheid tegenover de Franse koning en Duitse keizer te benadrukken. Onderhandelingen over een koningstitel met de keizer hebben uiteindelijk niet tot resultaat geleid.

Na de overmeestering door de Franken was het tot in de 12e eeuw gebruikelijk om het oorspronkelijke grondgebied van de Friezen als Frisia (Friesland) aan te duiden. Het bleef aanvankelijk nog voortbestaan als deelrijk, markgraafschap, prefectuur of hertogdom, maar viel rond de 10e eeuw in kleinere bestuurlijke gebieden uiteen.

Sommigen namen aan dat de zuidgrens van Frisia aan de Westerschelde lag. Dat is onaannemelijk omdat die zeearm toen nog niet als natuurlijke grens bestond. Er zijn goede redenen om aan te nemen dat het hele veen- en deltagebied van het huidige Zeeuws-Vlaanderen, tot iets voorbij de Sincfal en tot aan de hogere gronden in Vlaanderen, bij Frisia hebben behoord. De Rodengouw (Westelijk Zeeuws-Vlaanderen en de omgeving van Brugge), de Vier Ambachten, het Waasland en de Gentergouw waren waarschijnlijk oorspronkelijk Fries. Ze zullen in 843 door het Verdrag van Verdun bij Lotharius' Middenrijk zijn gekomen. Ze raakten daarna al spoedig in de Vlaamse machtssfeer en werden later betwist grensgebied tussen het Duitse en het Franse Rijk.[10]

Dispuut over omvang van het rijk

Er is een dispuut onder historici over de omvang van dit rijk; er zijn geen directe schriftelijke bewijzen gevonden voor het bestaan van een permanent centraal gezag.[11] Mogelijk bestond Frisia uit meerdere koninkrijkjes, die in tijd van oorlog tot een eenheid werd gevormd om weerstand te kunnen bieden tegen invallende mogendheden, en dat dan onder leiding van een gekozen leider, de primus inter pares.[12]
O.a. archeoloog/historicus M.F.P. Dijkstra acht het wel goed mogelijk dat er onder koning Radbod een bestuurlijke eenheid was.[13] Er bestond onder de Friezen in die tijd geen feodaal systeem.

Graven van Holland

Er wordt aangenomen dat de nakomelingen van graaf Gerulf (rond 850 - 898/914) van Friese koningen afstammen. De latere Hollandse graven zouden aan deze afkomst een deel van hun prestige ontlenen.[14]

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.