Ostringen (gouw)

Ostringen hoorde bij de zogenoemde Friese gouwen, dat Willehad overeenkomstig de voorschriften van Karel de Grote moest kerstenen. In 787 waren dat de gouwen Rustri (Rustringen), Ostri (Ostringen), Wanga (Wangerland) en Nordendi, dat in Nordi (Norderland) en Herloga (Harlingerland) werd opgedeeld.

Ostringen
Deel van het Frankische Rijk
?
Algemene gegevens
TalenOudfries
Religie(s)Christendom
Politieke gegevens
Type deelgebiedGouw
Hoofd deelgebiedGouwgraaf
VergaderingGouwding
Ostringen rond 1300
het klooster Oestringfelde in Ostringen rond 1300

In 961 heeft Hermann Billung het Stamhertogdom Saksen gekregen, wellicht ook de graafschap in het Breemse Friesland. Zijn zoon Bernhard werd in ieder geval in 983 als graaf in Ostringen vermeld. Na het uitsterven van dit geslacht, volgden de Ammerlandse Hunige en de Oldenburgse Egilmaringe op. Jever werd met de tijd de vooraanstaande plaats van Ostringen en beleefde zijn eerste bloeitijd als markt- en handelsplaats. In de twaalfde en dertiende eeuw vonden erge stamtwisten tussen de verschillende Friese stammen in het hele Friese gebied plaats. De autoriteit van de graaf verdween langzamerhand en de verbinding tussen Oldenburg en Ostringen verbrak.

Uit de anarchie van de veertiende eeuw ontwikkelden zich verschillende erfelijke dynastieën in Oost-Friesland (Cirksena) en in het Jeverland (Edo Wiemken). In de veertiende eeuw verenigden zich Ostringen en het Harlingerland, in het vijftiende eeuw kwam er nog Rustringen bij. Die drie gebieden vormden de Heerlijkheid Jever, later Jeverland, met 19 parochies of gemeenten.

Het Jeverland omvatte toen de parochies Accum, Fedderwarden, Jever, Cleverns, Pakens, Sandel, Schortens, Sengwarden, Sillenstede, Waddewarden, Westrum und Wiefels. Na 1175 werd het klooster Oestringfelde gesticht, 200 jaar later werd het een nonnenklooster en aan het eind van de zestiende eeuw uiteindelijk gesloten. Het gebouw en de toren raakten met de tijd in verval.

Fedderwarden, Sengwarden en Accum vormden vanaf 1495 de Heerlijkheid Knyphausen, die tot 1854 bestond. Daarna hoorden ook deze gemeenten bij het Jeverland.

Bij de westelijke deel van Ostringen hoorden de parochies Diekhausen, Etzel, Gödens, Horsten, Marx, Reepsholt en Wiesede. Het klooster van Reepsholt werd in 983 gesticht en was het eerste van Ostringen. Dit westelijke deel van Ostringen kwam eind vijftiende eeuw definitief bij Oost-Friesland.

In tegenstelling tot Wangerland en Harlingerland verdween de naam Ostringen volledig. Alleen in de plaatsnaam Oestringfelde bleef de naam bewaard. Deze plaats behoort tegenwoordig tot de stad Schortens.

Literatuur

  • Georg Sello, Östringen und Rüstringen. Oldenburg: Ad. Littmann 1928.
  • Albrecht Eckhardt, Heinrich Schmidt (uitg.), Geschichte des Landes Oldenburg, derde druk, Oldenburg: Holzberg 1998, ISBN 3-87358-285-6.
  • Hans Patze, Ernst Schubert (uitg.), Geschichte Niedersachsens., drie bundels, Hildesheim: Lax, (laatste bundel 3, deel 1: 1998, ISBN 3-7752-5901-5)


This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.