Jacob le Maire

Jacob (of Jacques) le Maire of Lemaire (Antwerpen of Amsterdam, circa 1585 – op zee, 31 december 1616) was een Nederlands ontdekkingsreiziger. Zijn vader, Isaac le Maire, later een van de oprichters van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC), vluchtte als protestant in 1581 van Doornik naar Antwerpen en trouwde er in 1585 met Maria Jacobsdr. Walraven. Ten gevolge van de Val van Antwerpen in datzelfde jaar verhuisden zij naar Amsterdam. Rond die tijd werd hun eerste kind, Jacob, geboren, maar waar precies is onduidelijk. Hij is de geschiedenis ingegaan als ontdekker van Kaap Hoorn. Verder werd de Straat Le Maire naar hem vernoemd. Behalve die ontdekkingsreis is van hem alleen bekend dat onder zijn commando in 1610 een schip van zijn vader voor handel naar de omgeving van Kaap de Goede Hoop voer.

Jacob le Maire
De reis van Le Maire en Schouten via Kaap Hoorn naar Indië (1615-1616)

Inleiding

In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden had de VOC het monopolie op de handel in specerijen uit Indië via routes langs Kaap de Goede Hoop en door Straat Magellaan. De in Egmond wonende koopman Isaac le Maire, Jacobs vader, zocht daarom een andere doorgang naar de handelsgebieden in de Oost. Hij richtte daarvoor de Australische Compagnie (ook wel de Zuidelijke Compagnie genoemd) op met als doel een route westwaarts te vinden naar de Molukken, handel te drijven in de Grote Oceaan en het veronderstelde Groote Zuidland te ontdekken.

Isaac le Maire rustte twee schepen uit, de Eendracht en de Hoorn,[1] die op 14 juni 1615 vanaf Texel vertrokken. Zijn zoon Jacob was commandeur van de missie, en Willem Cornelisz Schouten was schipper op de Eendracht. Via Sierra Leone kwamen zij in december aan in Porto Desire (Puerto Deseado) aan de kust van Patagonië in Argentinië, waar de Hoorn bij onderhoud op 19 december door brand verloren ging. Op 13 januari 1616 vertrok de Eendracht en op 24 januari ontdekten zij een doortocht tussen Vuurland en Stateneiland. Deze doortocht heet nu de Straat Le Maire Straat. Opmerkelijk snel, in vijf dagen, wisten zij Kaap Hoorn (die ze noemden naar hun thuishaven) te ronden.

In de Grote Oceaan ontdekten zij een groep eilanden die zij de Hoornse Eilanden noemden, een naam die later door cartografen werd overgenomen: de huidige naam is Îles de Horne, hedendaags deel uitmakend van een Frans overzeese gemeenschap. Jacob le Maire stelde een woordenlijst op van het Niuatoputapu, een nu uitgestorven taal op de Tonga-eilanden.

Bij aankomst in Jacatra werden op 2 november 1616 schip en goederen in beslag genomen, omdat Jan Pieterszoon Coen, de toenmalige tweede man na de Gouverneur-Generaal en een fervent verdediger van het VOC-monopolie, niet geloofde dat Schouten en Le Maire een andere route dan de Straat Magellaan hadden gevonden; ze moesten dus het VOC-octrooi hebben geschonden. Ze werden naar Nederland teruggestuurd, maar Le Maire overleed tijdens de reis op 31 december 1616.
Eerherstel vond pas zes jaar later plaats.

Er bestaan verschillende gedrukte versies van het reisverslag van de ontdekkingstocht onder leiding van Jacob Lemaire. Het eerste was van Willem Cornelisz Schouten.[2] Het werd in 1618 gepubliceerd, maar wegens de ruzie van de VOC met Isaac le Maire bleef de rol van Jacob le Maire onderbelicht. Dit reisverslag werd later door Joris van Spilbergen bewerkt, zodat de rol van Le Maire duidelijker werd. Hij voegde deze bewerking toe aan het verslag van zijn eigen wereldreis.[3] In 1622 werd uiteindelijk postuum een gedetailleerd reisverslag van Jacob le Maire zelf gepubliceerd: Spieghel der Australische Navigatie door den Wijtvermaerden ende Cloeckmoedighen Zee-heldt Jacob Le Maire

Spieghel der Australische Navigatie door den Wijtvermaerden ende Cloeckmoedighen Zee-heldt Jacob Le Maire.
(Een samenvatting)

Voorbereiding voor de reis

1615

Omdat de Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden aan de VOC het alleenrecht hadden verleend op reizen naar Indië via Kaap de Goede Hoop en via de Straat van Magellaan overwoog de koopman Isaac le Maire in 1615 om een zoektocht te organiseren naar een nieuwe doorgang van de Atlantische naar de Stille Oceaan ten zuiden van Straat Magellaan. Daarvoor nam hij Willem Cornelisz Schouten in de arm. Schouten was een ervaren schipper die al driemaal naar Indië was gezeild in de functies van schipper, stuurman en koopman. Isaac le Maire en Willem Cornelisz Schouten zouden ieder de helft van de fondsen voor deze reis werven. Een aantal notabelen van de stad Hoorn investeerden in de onderneming. Daaronder waren Pieter Clementsz Brouwer, oud-burgemeester van Hoorn, Jan Jansz Molenwerf, schepen, Jan Clementsz Kies, secretaris en Cornelis Segertsz, burger van Hoorn.

Het vertrek van de Eendracht en de Hoorn uit Hoorn. In tegenstelling tot deze prent zat er tussen het vertrek van de Eendracht en de Hoorn 8 dagen verschil

De reis werd geheel in het geheim voorbereid, want als het doel bekend zou worden dan zou de VOC er wellicht een stokje voor hebben gestoken. De bemanning werd daarom aangenomen onder de conditie dat ze zouden varen naar waar de schipper en koopman beliefde. Er werden twee schepen uitgerust: de Eendracht, een groot schip van 225 ton met 65 man, 19 kanonnen en 12 stuks kleingeschut, en de Hoorn, een kleiner jacht van 69 ton met 22 man, 8 kanonnen en 4 stuks klein geschut. De schipper van de Eendracht was Willem Cornelisz Schouten en Jacob le Maire was de commandeur en opperkoopman. Op het jacht de Hoorn was de broer van Willem, Jan Cornelisz Schouten schipper en Aris Claesz de koopman. Ook Jacobs broer Daniel nam deel aan de reis.
De Eendracht vertrok op 25 mei uit Hoorn naar Texel, de Hoorn volgde op 3 juni.

Het vertrek van Texel

Op 14 juni 1615 vertrokken de Hoorn en de Eendracht van Texel. De bemanning was echter nog niet volledig, en daarom werd op 17 juni Doever aangedaan, waar een kanonnier werd aangenomen, en op de 27e Pleymuyden, waar een timmerman uit Medemblik werd gevonden. Via Madeira en de Canarische Eilanden zeilden de twee schepen naar de Kaap Verde. Hoewel op 8 juli de ondertimmerman van de Hoorn overleed en op 16 juli in zwaar weer een sloep van de Eendracht losbrak en verloren ging, verliep de reis voorspoedig.

Verversing in Kaap Verde en Sierra Leone

Sierra Leone met de Baixos de St Anna. Links boven Kaap Verde. (fragment van een kaart van Johannes Blaeu uit 1662)

Op 23 juli kwam de vloot bij Kaap Verde[4] aan, en tegen betaling van acht staven ijzer aan de gouverneur kreeg de bemanning toestemming om water te halen. Het was echter een tamelijk arm gebied; limoenen waren er niet te krijgen, maar wel ving de bemanning genoeg vis. Op 30 juli ging Le Maire nog eens aan land. Hij kocht een geit en kreeg van de gouverneur een klein stiertje.

Op 1 augustus 1615 zetten de twee schepen koers naar de kust van Brazilië maar door slechte windomstandigheden vorderden ze niet erg. Op 19 augustus besloot men daarom de koers te verleggen naar Sierra Leone om te verversen, want inmiddels begon scheurbuik de kop op te steken. De schepen kwamen voor de kust van Sierra Leone uit op de Baixos de St Anna.[5] Op 23 augustus gingen Jacob le Maire met beide bootsmannen aan land. Het was een onbewoonde kust waar ze geen zoet water of fruit konden vinden. De volgende dagen gingen er opnieuw mannen aan land en er werden wat limoenbomen en palmita's[6] gevonden en ook wat water.

Na een week besloot men de schepen daarom noordelijker langs de kust te verplaatsen en ze kwamen zodoende uit in de monding van de rivier Sierra Leone. Ze onderhandelden er met de bevolking over het foerageren, maar de dorpsbewoners eisten voor hun veiligheid wel dat twee bemanningsleden vrijwillig in gijzeling[7] zouden gaan. Hier vonden ze wel voldoende water en limoenen. Op 2 september werd de Hoorn op het strand gezet om hem schoon te maken. Twee dagen later vertrokken de twee schepen naar Zuid-Amerika, maar door tegenvallende wind, de stroming en slecht weer vorderden ze niet erg. Op 19 september besloot men daarom naar Sierra Leone terug te keren, maar een dag later draaide toch de wind en zette ze koers naar het zuid-westen, bijna twee maanden na aankomst op de Afrikaanse kust.

Oversteek van de Atlantische Oceaan

Op 5 oktober bereikte ze 4°28'N, ergens tussen Sierra Leone en de Braziliaanse kust, en die middag schrok iedereen op van een hevige klap. Sommigen in het vooronder dachten zelfs dat ze op een klip gestoten waren. De zee werd rood gekleurd van bloed. Ze wisten niet wat ze er van moesten denken, maar naar later in Porto Desire zou blijken, was het schip tegen een "zeemonster" aangevaren. Een slagtand, zo dik als die van een olifant, was 7 voet onder water een halve voet diep in het hout blijven steken.[8]

De reis werd vervolgd en op 20 oktober werd 's nachts de evenaar gepasseerd. Op 25 oktober werd aan de bemanning van de Eendracht uitgelegd wat het doel van de reis was, namelijk het vinden van een nieuwe doorgang ten zuiden van de Straat van Magellaan om zo Terra Australis in de Stille Oceaan te zoeken, waar misschien grote rijkdommen zouden kunnen worden gehaald. Het reisdoel werd door de bemanning met vreugde onthaald. Twee dagen later werd ook de bemanning van de Hoorn ingelicht.

Op 3 november kreeg men zicht op Ascención, een van de Martin Vazeilanden,[9] De Zuid-Amerikaanse kust was dus nog maar 1100 km verwijderd.

Het verblijf in Porto Desire

Porto Desire

Eind november begonnen ze de Zuid-Amerikaanse kust te naderen, want ze zagen steeds meer vogels en steenkroos, en op 6 december bleken ze recht voor Porto Desire[10] te zijn uitgekomen. Porto Desire is een onbewoonde, natuurlijke haven, die eerder door Olivier van Noort werd beschreven. Hij had in detail aangegeven welke klippen te omzeilen om in de riviermond van de rivier Deseado te komen, maar doordat het vloed was vergisten Schouten en Le Maire zich en zeilden in een baai ten zuiden van de riviermond. Bij eb raakte de Eendracht daar vast, maar tot hun geluk was de wind gunstig en werd de boot niet vernield. Ze noemden de baai de Spieringbaai, omdat ze er zoveel op spiering lijkende vis konden vangen.

De volgende dag kon men de inham weer verlaten en de rivier opzeilen. Na bijna een mijl[11] liet men het anker vallen, maar de bodem was steenachtig en de ankers kregen geen houvast. De Eendracht liep daardoor op de oever en het jacht Hoorn viel bij laag water zelfs helemaal droog. De Eendracht schoot los en zakte tegen de Hoorn aan, wat een geluk was, want anders was het schip omgevallen. Het anker werd uitgebracht en daarmee werd de Eendracht los getrokken. Toen het vloed werd, werd ook de Hoorn weer losgetrokken.

De volgende dag voer men verder de rivier op tot aan Koningseiland, dat door Olivier van Noort zo genoemd was. De Hoorn meerde daarachter in een natuurlijke haven af, maar de Eendracht kon zich er niet bijvoegen. Jacob le Maire inspecteerde het eiland in de hoop brieven of andere tekens van Joris van Spilbergen[12] te vinden, maar hij vond slechts de ra van een bezaan. Het Koningseiland was bezaaid met meeuwennesten en ze vonden er dus meer dan genoeg eieren. Le Maire stuurde een sloep langs de noordoever op zoek naar water, maar brak water was het enige dat er was. Op het Vogeleiland, waar ze vogels en eieren verzamelden, vonden ze wel potscherven, die kennelijk van Hollandse schepen afkomstig waren. 's Avonds ontstond er brand op het Koningseiland door een ongeluk met het vuur dat was gestookt. Er ontstond zoveel rook dat men vreesde dat de Patagones[13] dat op zouden merken.

Op 11 december werd de zoektocht naar water op de zuidoever voortgezet, ook zonder resultaat. Wel zagen ze herten met een lange nek en struisvogels lopen. Ook vonden ze steenheuvels die bij nadere inspectie graven bleken te zijn van mensen, waarin ze botten vonden van tien tot elf voet (zo'n drie meter) lang. In de omgeving vond men trouwens, op soms rook achter de heuvels na, verder geen tekenen van menselijk leven. Voortdurend werden bemanningsleden het land op gestuurd om water te zoeken, maar dat bleef vruchteloos. Vis, gevogelte en eieren waren er in overvloed, maar het water was brak.

Kolonie Patagonische zeeleeuwen

Af en toe werd een zeeleeuw gedood, die best bleken te smaken. Men omschreef ze als beesten die zo groot als een jong paard waren, en de kop en manen van een leeuw hadden. Ze waren heel sterk, en men kon ze met een knuppel slechts met moeite doodslaan.

Op 15 december groeven de mannen een geul in een heuvel naar een put om de regen ernaartoe te leiden, maar toen ze de volgende dag water wilden putten bleek het toch weer brak te zijn.

Bij vloed werden de Eendracht en de Hoorn achter het Koningseiland op het strand gezet om de romp schoon te maken. Op 19 december sloeg het noodlot toe: het vuur dat gemaakt was om de romp van de Hoorn af te branden sloeg in het want, en men kon slechts toekijken hoe het schip in vlammen opging. 's Nacht vloog het buskruit in brand, en pas op de 20e was het met vloed mogelijk om het laatste vuur te blussen, maar het schip was toen al grotendeels afgebrand. De volgende dagen sloopten ze het schip: hout, ijzerwerk, kanonnen, ankers, lood, tin – alles wat nog van nut kon zijn werd overgebracht op de Eendracht. Het zilvergeld werd pas na lang zoeken teruggevonden, het zilver was grotendeels gesmolten en was door de explosie van het buskruit in het water terechtgekomen, waar het alleen bij eb zichtbaar werd.

Op 25 december vonden de mannen eindelijk drinkbaar water in een paar poelen ver het land in. Met kleine vaatjes werd de voorraad water aangevuld. Het proviand bleef hetzelfde: dagelijks vonden ze eieren en vingen vogels en vissen.

1616

Op 2 januari deed zich een incident voor; Jacob le Maire had zijn resolutie geschreven, maar hij hoorde van Aris Claessoon dat Willem Cornelisz Schouten die, zonder opgaaf van reden, niet wilde tekenen. Drie dagen later liet Schouten zich aan tafel tot ongenoegen van Le Maire ontvallen dat hij de ontdekkingsreis naar Terra Australis niet voort wilde zetten, maar liever naar Oost-Indië wilde varen.[14]

Op 7 januari richtte Le Maire een paal op op het Koningseiland met een metalen plaatje en een blikje, waarin een brief zat van hun wetenswaardigheden in Porto Desire.[15]

Twee dagen later was de voorraad water eindelijk aangevuld en op 13 januari werd de wind gunstig en koos men opnieuw het ruime sop, op weg naar de zuidpunt van Zuid-Amerika.

Ronding van Kaap Hoorn

Vijf dagen na het vertrek uit Porto Desire werden de Sebaldseilanden waargenomen.[16] Men liet de eilanden links liggen en op 20 januari werd de eerste mijlpaal van de reis bereikt: op 53° was men zuidelijker geraakt dan de monding van de Straat van Magellaan.

Op 24 januari 's morgens werd vooruit besneeuwd land waargenomen. Tot teleurstelling van Le Maire leek het alsof het een vasteland zonder doorgang was, maar na nog enige tijd langs de kust te hebben gezeild, ontwaarden ze op 55° een doorgang waardoor een sterke stroming kwam.

Op 25 januari zeilden ze de straat in en noemden het land aan de westkant Mauritius de Nassau en aan de oostkant Statenland. De stroming in de straat was zo sterk dat ze er zelfs met topzeilen nauwelijks tegenin konden zeilen. In de straat zwommen zoveel walvissen dat ze er op moesten letten er niet mee in aanvaring te komen.

's Middags waren ze op de hoogte van 55°36' en 's avonds stelden ze zeer blauw water vast, waaruit de conclusie werd getrokken dat ze op de Zuidzee voeren, en dat zou betekenen dat ze een tot dan toe onbekende doorgang hadden gevonden.

Ronding van Kaap Hoorn

Het weer was bij tijd en wijle slecht. Op 26 januari (57°) had men gedurende een heel etmaal een vliegende storm uit westzuidwest. Op 27 januari (56°51') was het koud met regen en hagelbuien, en opnieuw west tot zuidwestenwind. Op 28 januari (56°48') was de wind eerst uit het westen daarna uit het noordoosten.

Op 29 januari stond er een zuidoosten wind en ontdekte men twee kleine eilanden op 57° die de naam Barnevelts Eilanden kregen.[17] Tegen de avond zag men bij helder weer land met besneeuwde bergen, waarvan men veronderstelde dat dit het einde van het vasteland ten zuiden van de Straat van Magellaan was.[18] Het landpunt werd ter ere van de thuishaven Hoorn, Capo de Hoorn genoemd.

Op 30 januari (57°34') was het zeewater blauw, en de sterke stroming gaf hun nog meer het vertrouwen dat ze op de Zuidzee voeren. Op 31 januari was er geen land meer te zien en ging men ervan uit dat de zuidpunt van Zuid-Amerika gepasseerd was. Het zeer blauwe water verzekerde hen dat de Stille Oceaan voor hen lag. Het weer was slecht: veel regen en hagelbuien en een variabele wind. Op 11 februari wendde de Eendracht de steven in noordnoordwestelijke richting en onder storm werd de tocht richting het noorden aangevangen. Op 12 februari kreeg de bemanning een dubbel rantsoen om te vieren dat ze op dat moment de Straat van Magellaan aan de westzijde passeerden. Bovendien werd op die dag besloten de passage tussen Statenland en Mauritius de Nassau, naar Jacob le Maire de Straat Le Maire te noemen. De 28e werd besloten naar de Juan Fernandez eilanden varen om de voedselvoorraad aan te vullen. Tot 1 maart bleef men de noordelijke koers volgen.

De Juan Fernándezeilanden

Het oostelijke eiland

Op 1 maart werden 's morgens op een breedte van 33°45' de eilanden van Juan Fernández waargenomen. De Juan Fernándezeilanden bestaan uit twee eilanden. Het kleinste, westelijk gelegen, is dor en onbewoonbaar. Het grootste eiland is vruchtbaar, begroeid met bomen en er leeft voldoende klein gedierte. Aan de kust kan goed gevist worden – de Spanjaarden kwamen soms van Peru om er hun schepen met vis te vullen. De Hollanders konden het eiland echter niet goed naderen omdat ze in de luwte van het eiland raakten en men zond daarom een sloep naar het land om de diepte te peilen. De boot kwam terug met de melding dat er dicht aan de kust een ankerplaats was. Ze hadden een mooie groene baai gezien met bomen, zoet water, bokken en ander gedierte. Ook was er vis in overvloed. Maar door windstilte kon men de Eendracht niet aan het land brengen.

De volgende dag bleken ze te zijn afgedreven en opnieuw werd geprobeerd voor anker te gaan maar ze konden door windstilte net als de dag ervoor geen ankergrond bereiken. Daarom werd volk in de sloep aan land gestuurd om te vissen en te jagen. Hoewel ze er veel geiten zagen, konden ze door de dichte begroeiing niets vangen. Vis werd er wel veel gevangen. Op 3 maart waren ze opnieuw 4 mijl afgedreven. Het leek onmogelijk om op de eilanden te landen en daarom werd besloten om de koers te vervolgen, richting Terra Australis[19]

De eerste Polynesische eilanden: Hondeneiland, Eiland zonder Grond, Watereiland en Vliegeneiland

Kaart met de route van Jacob le Maire en Willem Schouten en de reis van Patagonië tot Ternate

Vanaf de Juan Fernándezeilanden werd eerst noordwestelijk gevaren, en nadat de Steenbokskeerkring was gepasseerd, werd op 24 maart besloten de 15e breedtegraad te volgen om zo Terra Australis te bereiken.

Willem Cornelisz Schouten liet zich opnieuw van zijn tegendraadse kant zien door te zeggen dat, als hij geweten zou hebben dat er geen Hollands Indië of Terra Australis aan deze kant van de Salomonseilanden was, hij nooit een voet aan boord had gezet.

Op 3 april was het Pasen en men schatte nu circa 725 Duitse mijlen van Peru te zijn. Scheurbuik begon een groot probleem te worden. Op 9 april stierf na een maand ziekbed de broer van schipper Willem Schouten, Jan Cornelisz. Die was tot Porto Desire de schipper van het jacht Hoorn geweest. De volgende dag werd zijn lichaam over boord gezet. Na het gebed zag de barbier een klein eiland. Men zette koers naar het eiland om verversingen te zoeken maar de sloep kon door de zware branding niet aan land komen. De hoogbootsman zwom daarom naar het eiland maar vond er niet veel dat de zieken zou kunnen helpen, behalve dan zeer bittere waterkers die aan kleine boompjes groeide, vis en meeuwen. De mannen brachten van de waterkers een goed deel aan boord. Het kruid was heet als dragon, het hielp bij de stoelgang en het verfriste de mond. Omdat ze er drie vermagerde Spaanse honden hadden aangetroffen noemden ze het eiland Hondeneiland.[20] Men veronderstelde dat dit het door Magellaan genoemde eiland Desventuradas was.[21]

Op 14 april memoreerde Le Maire dat het tien maanden geleden was dat ze Texel hadden verlaten, en dat ze aanvankelijk hadden verwacht in tien maanden Terra Australis te kunnen bereiken. Op deze dag werd op 15°15' weer een eiland gesignaleerd wat opnieuw tot vreugde leidde onder de opvarenden. Toen men het eiland naderde kwam hen een kano tegemoet met vier eilandbewoners, naakt, een bruine huidskleur. Ze bleven op afstand van de boot en riepen en gebaarden. De bemanning op de Eendracht probeerde met hen te communiceren maar ze konden elkaar niet verstaan. De mannen wenkten ze naderbij, ze bliezen de trompet, de witte vlag werd gehesen, maar tevergeefs, de kano ging weer aan land. De Eendracht kon bij het eiland geen ankergrond vinden. Niet lang daarna kwam opnieuw een kano op het schip af maar ook nu verliep de communicatie slecht, en de inboorlingen wilden niet aan boord komen, zelfs niet toen de kano omsloeg. Vervolgens werd besloten om de koers te vervolgen. Het was een lang maar smal eiland, geschat 20 mijl in omtrek, en begroeid met kokosbomen. De oriëntatie was van het noordoosten naar het zuidwesten. Men zag de bevolking aan de waterkant zitten, een bruine, naar rood neigende huidskleur, pikzwart lang haar van achteren opgebonden. De volgende dag probeerde de Eendracht tevergeefs opnieuw ankergrond te vinden. Op het strand wenkten de mensen met kleedjes en groene takken, dat men aan land moest komen. Er werd een sloep uitgezet om de bodem te peilen. Opnieuw werd een kano de zee opgestuurd met drie inboorlingen. Ook zij wilden niet aan boord komen, maar men kwam wel dicht bij de sloep en de bemanning van de Eendracht gaf hen enkele kralen en messen. Zij gaven de mannen in de sloep direct de linkerhand als teken van vriendschap. Na enige tijd in de buurt van de sloep te zijn geweest kwamen ze dichter in de buurt van de Eendracht en bewonderden de afmetingen van het schip, maar ze weigerden nog steeds aan boord te komen. Uiteindelijk waagde een inboorling zich op de galerij[22] van het schip, maar verdween weer vlug. Ze waren zeer geïnteresseerd in spijkers, en toen ze er een paar kregen, staken ze die in gaten in hun oorlellen. Toen men de inboorlingen in de sloep wijn schonk, wilden die het schaaltje niet meer teruggeven. Hun lichaam was alleen bedekt met een lendendoek en de huid was versierd met figuren.

Een sloep met zes musketiers werd uiteindelijk naar het eiland gestuurd. Onderkoopman Claes Jansz en Aris Claesz gingen mee om spijkers te ruilen voor voedsel. Maar zodra ze geland waren, werden de eilanders handtastelijk, ze doorzochten hun zakken naar spijkers en hadden een man overmeesterd en wilden die naar het bos voeren. Drie musketiers vuurden hun wapens om ze uit elkaar te halen. De vrouwen wierpen zich daarna kijvend op hun mannen. Omdat er verder geen tekenen van vriendschap waren besloot men de koers te vervolgen. Het eiland werd Eiland zonder Grond genoemd, vanwege het feit dat ze geen ankergrond konden vinden.[23]

Vanwege het gebrek aan deining en de aard van het water vermoedde men meer eilanden in de buurt te vinden.

Een karakteristiek voorbeeld van de eilanden in de Tuamotuarchipel zoals die door Schouten en Le Maire werden bezocht

Op 16 april zag men opnieuw een eiland, maar ook hier was geen ankergrond. Een sloep werd aan land gestuurd, en de mannen vonden er poelen met vers water, tuinkers en Oost-Indische sla. Ze brachten daarvan een zak aan boord, om moes van te koken. Vier vaten werden met water gevuld. Het was echter gevaarlijk om de vaten aan boord van de sloep te krijgen want door de branding was het niet mogelijk om met de sloep op het strand te komen. De bemanning knapte van de verse groente voor een belangrijk deel op.

Le Maire noemde het eiland Waterland, omdat ze er wat water hadden gevonden.[24]

Kort hierna trof men een ander eiland met veel bomen. De sloep werd aan land gestuurd. Men zag op het strand een man staan met een boog, alsof hij een vis wilde schieten, en omdat de bemanning van de sloep ongewapend was keerden ze direct terug. Daarna vertoonden zich nog zes mannen op het strand. Het scheepsvolk, dat van het eiland terugkwam was geheel bedekt met zwarte vliegen. De vliegen waren aan boord nog drie dagen een plaag, tot het weer omsloeg. Men gaf dit eiland daarom de naam Vliegeneiland.[25]

In de tweede helft van april regende het veel en ze konden daardoor vers water opvangen.

De Eendracht onderschept een scheepje

Op 8 mei, 's middags, ontwaarde Jacob le Maire een zeil. Het bleek om een scheepje van het type catamaran te gaan. De Eendracht zette koers naar de boot, die echter probeerde te ontwijken. Daarop zette de Eendracht een sloep uit met acht musketiers om het bootje in te halen. Omdat de bemanning van het bootje met speren klaar stond, schoten de musketiers een van hen een schampschot in de rug, een gat in elk schouderblad. Hij sprong in zee en met hem nog 16 anderen, op de boot vrouwen, kinderen en een oude man achterlatend. Ook gooiden de opvarenden spullen in zee, zoals matjes en kippen. De mannen van de sloep enterden het zeilbootje en brachten het langszij de Eendracht. De onbewapende mensen op het scheepje stelden zich niet te weer. De vrouwen huilden alsof hun mannen verdronken waren, maar het waren zeer goede zwemmers die door de Hollanders weer uit het water werden gehaald. De Hollanders zagen dat de mensen op het scheepje zeewater dronken en dat ook aan de kinderen gaven, en er waren een paar kokosnoten en ubiswortelen[26] aan boord. Ze gaven de vrouwen wat snuisterijen, die het direct om hun hals hingen. Het waren naakte mannen en vrouwen die alleen gekleurde kleedjes voor hun geslachtsdelen droegen. Ze hadden een rode huidskleur en zwart haar, de vrouwen kort haar, de mannen lang. Toen ze uiteindelijk in zuidoostelijke richting vertrokken, zagen ze dat een van de vrouwen huilde, waarschijnlijk omdat haar man was verdronken. Het bootje was gemaakt van twee lange kano’s die met planken aan elkaar gemaakt waren. Op het voorschip stond een mast met een zeil. Ze stuurden het bootje met riemen aan de voor- en achterkant, en ze zeilden zonder kompas of ander instrumentarium.

Kokoseiland, Verraderseiland en Eiland van Goede Hope

Kokoseiland en Verraderseiland

10 Mei werd in het zuidwesten een hoog land waargenomen[27] dat ze de volgende dag bereikten. De Hollanders noemden dit eiland het Kokoseiland omdat er veel kokospalmen groeiden. Ten zuiden van het eiland lag nog een ander laag en bergachtig eiland.[28] Le Maire zag een overeenkomst met de eilanden die door Pedro Fernandes de Queirós beschreven waren, en hoopte dat ze ook zijn andere ontdekkingen zouden vinden, en dan eindelijk Terra Australis zouden zien.

Een zeilbootje naderde en ze lieten van de Eendracht een touw met een geleidevaatje zakken om het vast te pakken, maar de visser bond twee kokosnoten en een paar vliegende vissen vast aan het touw, en nam het vaatje mee. De vrees verdween toen er twee aan boord kwamen en zich vermaakten aan het vioolspel van Dirck Boelisz. Het werd hen duidelijk gemaakt dat ze voedsel moesten brengen in ruil voor spijkers en dergelijke. Ze vertrokken en kwamen terug met wel 200 kokosnoten. Er kwamen nu zoveel kano's langszij dat men het overzicht kwijtraakte. Aan boord probeerden de eilandbewoners van alles te stelen: kogels, een inktpotje, een matras, een kussen, een regenjas, de koksjongen werd zelfs een mes uit de hand gerukt zodat hij al zijn vingers sneed. En als ze iets buit hadden gemaakt sprongen ze direct overboord. De sloep, die naar het land was geroeid, werd belaagd door twaalf kano's, het dieplood werd van ze gestolen en ze werden met speren bedreigd. De bemanning schoot daarom tweemaal met losse flodders, maar daar reageerde niemand op. Vervolgens schoot men de hoofdman in zijn borst, waarop iedereen wegvluchtte.

De volgende dag kwamen opnieuw wel 35 kano's langszij en er werd druk gehandeld in kokosnoten, bananen, en ubiswortelen. De Hollanders stelden wel een paar regels in: de ruilprijs was vijf kokosnoten voor een spijker of twee kralenkettinkjes, en ze moesten de waar eerst leveren en daarna zouden ze worden betaald. In de galerij mocht ze nog wel komen, maar niet meer op het dek.

Hun hoofdman kwam in gezelschap van 35 kano's plechtig naderbij. Hij riep drie maal iets tegen zijn volk, dat de vierde maal in koor antwoordde. De hoofdman toonde zijn onderdanigheid door tegen zijn hoofd te slaan en zijn handen in zijn nek te leggen. Hij zond een van zijn oversten met een matje en een doek naar de galerij van het schip. Le Maire schonk de overste en zijn edelen, die allen erg dik waren, wijn met brood, maar dat lustten ze niet. Le Maire toonde een afbeelding van Maurits van Oranje, in de hoop dat ze begrepen dat dat hun leider was, en gaf hen een lap linnen, een bijl, en twee bosjes kralen. Zodra een van zijn bedienden een gift aanpakte sprong hij overboord en bracht het naar de koning. Ze maakten duidelijk dat ze van het tweede eiland kwamen en dat ze allerhande voedsel hadden, zoals varkens, kippen, koeien en fruit, en ze wilden dat het schip naar hun eiland kwam. Le Maire maakte duidelijk dat ze op Kokoseiland eerst water wilden halen en daarna naar hen zouden komen. Met luide kreten namen ze afscheid, en ze werden uitgeleide gedaan door trommels en trompetten op het schip, terwijl de vredevlag werd gehesen.

Het volk toonde veel respect, ze knielden en kusten de voeten van de bemanning van het schip. Er zaten gaten in hun oorlellen, die zo ver waren opgerekt dat ze bijna op hun schouders hingen. Ze hadden donkere vlekken op het lijf, en ze droegen de baard onder de kin, snor en kin waren geschoren.

Ook de volgende dag, de 13e april, werd er aanvankelijk druk gehandeld in kokosnoten, bananen, varkens en kippen, maar op een gegeven moment werd het schip omsingeld door kano's, aangevoerd door een bootje met zeil waarop een rode haan getekend was. Ze wierpen met stenen, en de bemanning van de Eendracht antwoordde met enkele schoten, waardoor er een paar neervielen. Ze hadden wel 1000 mensen bij elkaar gebracht. De bemanning van de Eendracht had graag met geweld geantwoord, maar Le Maire sloeg dat af. De overste, die de dag ervoor op de galerij was gekomen, had Le Maire toen een vrucht aangeboden, maar Le Maire had hem niet aangenomen. Nu bracht de overste de vrucht opnieuw mee, en gaf hem vanuit zijn boot aan zijn mensen, die toonden dat hij goed te eten was. Ze aten er van maar ze spuugden het ook weer uit, waaruit Le Maire toch de verdenking putte dat ze hem hadden willen vergiftigen. Het tweede eiland noemde hij daarom Verraderseiland.

De 14e mei zeilden ze aanvankelijk met slecht zicht, maar toen het helder werd, zag men op de Eendracht in westelijke richting weer een eiland,[29] 30 mijl verwijderd van Kokoseiland. Direct toen ze daarnaartoe gevaren waren kwamen circa 27 kano's om het schip liggen, waardoor het onmogelijk was om de diepte te peilen. De sloep werd uitgezet naar het land om te diepen. Maar toen die werd overvallen, schoot de bemanning twee eilandbewoners dood, waarop de anderen vluchtten. Er waren veel kokosbomen en hutten, en ze zagen mensen langs het water en op het gebergte lopen. Hoewel le Maire de inmiddels geleerde woorden "wacka" en "omo" gebruikte, kon hij ze niet duidelijk maken dat ze kippen of varkens zochten. Toen de eilandbewoners zich van hun verraderlijke kant lieten zien, wilde Le Maire met kanonnen en musketten een weg naar de waterbronnen banen, maar hij werd weggestemd door de anderen. Het eiland werd Goede Hope genoemd, omdat Le Maire de hoop had gehad er verversingen te krijgen, waaraan nu wel gebrek ontstond. 17 mei ging het water en voedsel op rantsoen.

18 mei: naar schatting waren ze nu ongeveer 1550 mijl van Peru verwijderd, en er was geen deining die er op kon wijzen dat er land in de buurt was. De stuurmannen drongen erop aan om de koers naar het noorden te verleggen omdat de wind gunstig was. Dat beviel Schouten wel, maar le Maire wilde nog 50 mijl een westelijke koers aanhouden. Hij had een goed gevoel dat hij aan de oostkant van Nieuw-Guinea nog meer land kon ontdekken, maar hij werd niet met rust gelaten, en uiteindelijk besloot hij om noordelijk te koersen tot de 12e of 11e breedtegraad en bij het eerste het beste land water in te nemen.

Hoornse Eilanden

De Hoornse Eilanden, Futuna en Alofi

19 mei zag men tegen de avond twee eilanden op ongeveer 6 mijl afstand liggen.[30] Het waren echter slechte windomstandigheden, want de 21e was men pas tot op 2 mijl genaderd. 's Middags naderden 24 kano's van verschillende plaatsen van de twee eilanden en kwamen langszij. Ze boden niets te koop aan, maar kwamen gewoon uit nieuwsgierigheid. Ze kregen wat kralen en spijkers, waar ze heel blij mee waren. Ze klommen op de galerij en namen het hemd van Le Maire mee, dat daar hing te drogen. De opperkoopman van het jacht probeerde het terug te krijgen, maar ze wierpen hem stenen naar het hoofd, waarop de opperkoopman een steen teruggooide. Iemand van het scheepsvolk loste daarop een schot met een kanon waardoor enkele eilandbewoners werden geraakt. Ze vluchten onder achterlating van het hemd in zee. De sloep werd uitgezet om de bodem te peilen, maar ze vonden geen grond om op te ankeren. Toen de sloep van de wal vertrok, wilden de eilandbewoners die veroveren. Ze zwaaiden met hun speren en ze kwamen met hun knotsen gevaarlijk dichtbij. De mannen openden daarom het vuur, en schoten er drie dood. Omdat er op het schip nog maar een vat water was, werd besloten om met het schip de zee op te gaan om de volgende dag met de sloep aan land te gaan, en gewapenderhand water te zoeken.

De volgende dag vonden ze een meerplaats voor de kust bij een riviertje dat tussen de bomen door in zee stroomde. Omdat een musket onverhoeds afging, meden de eilandbewoners de sloep, maar in de loop van de dag konden ze toch onder meer kokos, water, kalebassen en aardappelen van ze kopen. De eerste varkens die gebracht werden waren gebraden, maar ze waren vuil en ongaar. De eilandbewoners hadden de ingewanden eruit gehaald, en een gloeiende steen in het karkas gestoken, zodat het vlees van binnenuit gaar werd. Een prauw met vrouwen kwam naar het schip, ze bekeken de beelden achter op de galerij, staken de vingers in het teer en roken er aan. De schepelingen speelden trompet en viool en dat beviel de vrouwen wel. De sloep werd uitgestuurd om op onderzoek uit te gaan, en deze kwam terug met het bericht dat ze een goede baai bij een riviertje hadden gevonden waar het schip veilig kon liggen. Willem Schouten zei dat hij nu het Terra Australis had gevonden, zo goed beviel het hem: een rivier met vers water, varkens, en meer dat de maten beviel. Hij stelde voor om hier 5 weken te blijven liggen.

Op 23 mei meerden ze het schip af in de natuurlijke haven. Bij de zetel van de hoofdman van de eilandbewoners stond een groep van wel 500 mensen te vergaderen. Gedurende de dag kwamen verschillende bootjes naar het schip om hun vriendschap te tonen. 's Avonds kwam een oude man een geschenk van de hoofdman brengen, een mandje met kokosnoten zonder bast. Hij nodigde hen aan het land, maar dat weigerden de Hollanders zonder uitwisseling van gijzelaars. De volgende dag gingen daarom drie mannen van het schip met snuisterijen aan land, terwijl vier eilandbewoners aan boord kwamen. De mannen werden aan land met veel vertoon ontvangen door de leiders. Onderwijl werd het schip door veel kano's bezocht en er werd van alles geruild. Een van de eilandbewoners kwam aan boord en nam een sabel weg. Aan land gekomen werd hem de sabel door zijn stamgenoten weer afgenomen. Als hun leider had geweten wie de dader was, gebaarde de man die de sabel terugbracht, zou hij zijn hoofd hebben afgesneden,

De hoofdman had gevraagd of ze eens met het kanon wilden schieten, maar toen het moment daar was, werd hij zo bang dat hij wilde vluchten. Maar Aris Claesz maakte hem duidelijk dat het geen kwaad kon.

De volgende dagen werden getekend door vriendschappelijke uitwisselingen en de 26e ging ook Jacob le Maire aan land. Hij nam een trompetter mee, en de eilanders waren zeer onder de indruk van het geluid. Jacob le Maire kreeg de hoofdtooi van de hoofdman op zijn hoofd gezet. De hoofdtooi was gemaakt van lange smalle veren die boven en onder versierd waren met kleine rode en groene veertjes. In de tussentijd werd er druk water gehaald om de voorraad op het schip aan te vullen.

De 27e konden ze geen varkens meer krijgen omdat de eilanders aangaven er zelf niet genoeg te hebben. De volgende dag kregen ze nog twee varkens van de leider, maar ze moesten er nu meer voor betalen. Van het andere eiland kwam nu ook een leider om te zien wat voor volk er was komen aanvaren. Dit was een reden om een groot feestmaal aan te richten.

De 29e was de bemanning nog steeds bezig met het waterhalen. Jacob le Maire wilde over het gebergte naar de andere kant van het eiland gaan en ging daarom aan land. Onderweg ontmoette hij de broer van de hoofdman. Die had graag meegegaan maar wilde zover het land niet ingaan omdat de volken dikwijls in staat van oorlog met elkaar waren. Le Maire werd begeleid door de onderhoofdman die hen de weg wees. Toen Jacob le Maire dorst kreeg klom de onderhoofdman met een strik om zijn voeten razendsnel in een kokosboom om kokosnoten te plukken. Toen ze weer aan het strand terugkeerden, nam Le Maire hem mee naar het schip, waar ze hem duidelijk maakten dat ze nu genoeg water hadden, maar nog niet genoeg voedsel. Als ze de voedselvoorraad nog aan konden vullen zouden de Hollanders binnen twee dagen vertrekken. Dat was goed nieuws omdat de bewoners hadden gevreesd dat de bezoekers al hun voedsel op zouden eten. De man riep van de galerij het welkome nieuws naar de wal. De hoofdman kwam met zijn edelen aan boord en bracht een varken en een mand kokos mee. Hij kreeg er wat snuisterijen voor en werd door het schip geleid. Hij nam vervolgens Jacob le Maire mee naar het eiland en na gegeten te hebben leidde de onderhoofdman hem langs de huizen en dorpen van de eilanders. De matrozen vermaakten zich met de vrouwen van het eiland, en ook Daniel le Maire, die 's avonds was gaan vissen en de vangst naar de hoofdman bracht, trof er enkele jonge dochters aan die voor hem dansten.

De Eendrachtsbaai op het grootste van de twee Hoornse Eilanden

Op 30 mei bezorgden de eilandbewoners opnieuw voedsel omdat de hoofdman dat had opgedragen. In de loop van de middag kwam de leider van het kleinere eiland met zijn edelen en hun vrouwen op bezoek. Jacob le Maire ging ook aan land. Op verzoek schoten ze met het scheepsgeschut en met de meegebrachte pistolen, waarvan de eilandbewoners zeer onder de indruk waren. Ze hadden negen varkens meegebracht die uitgewisseld werden voor kralen, bijlen, messen en andere snuisterijen. Vervolgens werd een feestmaal aangericht. Het was voor de Hollanders verschrikkelijk om te zien hoe vies 16 varkens werden toebereid. Ook werd het gewas van acona gekauwd en toen het fijn genoeg was werd het in een houten bak verzameld, waarna er water op werd gegoten. Vervolgens werd het gekneed, en de drank die dat opleverde werd aan de hoofdman en zijn edelen aangeboden. De trompetters en trommelaars van het schip zorgden voor muzikale begeleiding, waar de bevolking zich zeer mee amuseerde.

De 31e brachten de beide hoofdmannen na het ontbijt nog zes varkens aan boord, waarna ze nog eens werden rondgeleid over het schip. Dezelfde dag nog ging Jacob le Maire met Aris Claesz aan land om afscheid te nemen. Vervolgens stak het schip weer in zee.

De mensen op deze eilanden leefden zeer eenvoudig in huisjes die aan het strand stonden. Die waren gebouwd van takken en bladeren, en hadden een omtrek van 25 voet en een hoogte van 12 voet. Men moest bukken om het huis binnen te gaan. Ze sliepen op een bed van gedroogd gewas en de huisraad bestond uit een knots en een hengel. Het was een krachtig volk met een flink postuur, een bruingele huid, en het haar op verschillende manieren in model gebracht. De vrouwen waren lelijk, met hangende borsten en vrij van schaamte. Ze hadden geen godsdienst en geen handelsgeest. Alles wat ze nodig hadden werd geboden door de natuur.

Jacob le Maire noemde de baai waar ze geankerd lagen de Eendrachtsbaai, naar het schip, en de eilanden de Hoornse Eilanden ter ere van de thuishaven.

Nieuw-Guinea

Route vanaf de Hoornse Eilanden langs de noordkust van Nieuw-Guinea.

Tot nog toe hadden ze een westelijke koers op een hoogte van circa 12° zuiderbreedte[31] aangehouden, maar de onenigheid tussen Willem Cornelisz Schouten, de schipper, en Jacob le Maire kwam nu sterker aan de oppervlakte. Volgens Willem Schouten waren ze namelijk al zo ver gevorderd dat ze ten zuiden van Nieuw-Guinea waren geraakt.[32] Jacob le Maire was het niet met hem eens. Op 6 juni zag men nog steeds geen land, en le Maire raakte nu in een discussie met Schouten en de stuurlui over wat te doen. Besloten werd uiteindelijk om een noordelijke koers te varen om te zien waar ze waren. Zes dagen later, op een hoogte van ongeveer 4° zuiderbreedte werd besloten om weer westelijk aan te houden.

Op de 20e zagen ze een paar eilanden en ook de dagen daarna zagen ze verschillende eilanden. De eilanden die ze op de 24e zagen op een hoogte van 4°25’ werden door Jacob le Maire de Groene Eilanden genoemd vanwege de begroeiing. Op de 25e zagen ze een hoog eiland, dat Johannes Eiland[33] werd genoemd en vervolgens zagen ze een hoog en mooi land waarvan le Maire zich afvroeg of dit de kust van Guinea zou zijn.[34] Inboorlingen in een kano kwamen op de uitgezette sloep af en beschoten de zeelui met pijlen. Op een schot van het schip vluchtten ze echter. Het schip vervolgde zijn weg, terwijl de inboorlingen hen vanaf het strand nariepen. Ze ankerden bij een baai, en de volgende dag kwamen zeven prauwen langszij. De inboorlingen waren bewapend met speren, stenen, knotsen en slingers, maar de Hollanders gaven ze kralen en andere snuisterijen, beduidende dat zij daarvoor varkens, kokos of bananen moesten halen. De inlanders bekogelden het schip echter met hun slingers. Daarom schoot men met een kanon, waarop ze vluchtten. Met de sloep zetten de Hollanders de achtervolging in en doodden er tien en namen er drie gevangen. Een stierf er, de andere twee werden verbonden op het schip, en met de sloep langs de wal heen en weer gevaren, in een poging om ze te ruilen voor voedsel. Dat lukte niet en daarom lieten ze de zwaarst gewonde van de twee gevangenen vrij, en gaven hem nog wat kralen, een mes en een doekje voor het bloeden mee, in de hoop dat hij hen varkens zou brengen. Alleen een oude man bleef nu nog achter als gevangene. ’s Avonds kwamen er twee kano’s met een klein varken en een mooie tros bananen. Deze mensen hadden de neus aan beide zijden doorboord waardoorheen ringen staken. Omdat een derde deel van de watervoorraad alweer verbruikt was werd de volgende dag de sloep uit gezet om het water aan te vullen. Die dag kochten ze opnieuw een varken.

Op 28 juni kwam er een grote prauw met een versierde opbouw met wel 21 man. Hoewel aanvankelijk schuw, kwamen ze dichterbij en bekeken met verwondering de beelden en de leeuwen van de galerij. Er kwam nog een kano langszij waarin een man zat met een bos pinang op zijn hoofd, die hij cadeau deed. De laatste gevangene werd nu op het strand gezet. In de nacht lichtte de Eendracht het anker.

Al vorderend stelden ze vast dat het om een lange kust ging, dus dit moest wel bijna zeker Guinea zijn. De 30e kwamen opnieuw kano’s langszij. De inlanders braken hun speren om te tonen dat ze geen kwaad in de zin hadden. Ze kwamen aan boord, en zongen waarvoor ze kraaltjes kregen. Ze stonken naar vet of smeer, net als de mensen op de Kaap de Goede Hoop. Hun taal was anders dan bij de vorige ontmoeting, ze hadden platte neuzen en grote lippen, en ze smeerden hun baarden in met kalk. De ontmoeting verliep vredig.

Op 1 juli dreef het schip in een windstilte wat voort. Na het ontbijt kwamen er weer veel kano’s op het schip af, klaarblijkelijk om voedsel te verhandelen, maar ze hadden wapens bij zich. Ze staken een matroos die op het anker stond, met een assegaai in zijn billen en een ander onder zijn armen, en ze begonnen stenen naar het schip te slingeren. Het werd dus tijd om een paar kanonnen en musketten af te vuren waardoor er een twaalftal het loodje legden. De sloep achtervolgde de vluchtende kano’s en haalde er een in, waaruit twee inlanders in het water sprongen en een dode achterlieten. Een van de inlanders die in het water was gesprongen werd doodgeslagen en de andere werd gevangengenomen en naar het schip gebracht. Ze gaven hem de naam Mozes, naar de matroos op het anker die ze in het achterwerk hadden geraakt.

De volgende dagen werd een voornamelijk westnoordwesten koers langs de kust aangehouden en men vond er een groot aantal eilanden. Op 4 juli probeerden ze bij een eiland, waarvan Willem Cornelisz Schouten (ten onrechte) dacht dat het Ceram was, voor anker te gaan, maar dat lukte niet. De volgende dag hadden ze last van rukwinden en onweer, en ook de daarop volgende dagen bleef het regenachtig en variabele weer. Aris Claesz ontdekte voor de middag een berg die leek op de Goenoeng Api op Banda en Willem Schouten bevestigde dat dit Banda was, maar het bleek valse hoop omdat er ook een aantal actieve vulkanen werden waargenomen.[35] Ze bleven de kustlijn volgen. De 7e zeilden ze kort onder de kust en direct kwamen er een paar kano’s naar het schip, maar ze konden ze niet verstaan. Ook Mozes, die een week eerder gevangen was genomen, kon ze niet verstaan. De huidskleur van deze mensen was anders, en ook de kano’s zagen er anders uit. Ze konden geen ankergrond vinden en de inlanders brachten geen verversingen en daarom besloten ze naar een hoek van het land te zeilen. Het water veranderde van kleur wat er op duidde dat hier een rivier in de zee moest uitstromen. De volgende dag, na een westelijke koers gevolgd te hebben, kwamen er kano’s met twaalf man langszij. Ze gaven hen wat kralen, maar ze brachten geen verversingen. Mozes kon ze niet verstaan, en was bang van ze. Hij wilde niet met hen aan land gaan, bang dat hij zou worden opgegeten.

Op 9 juli lieten ze het anker vallen bij twee dorpjes, waar veel kokospalmen stonden. Terstond kwamen veertien kano’s met mannen, vrouwen en kinderen van het land om het schip te bekijken. Sommigen hadden kokos bij zich maar het was lastig om handel met ze te drijven. De volgende dag kwamen er weer veel mensen langszij, maar ze brachten niet meer dan 50 kokosnoten mee. Ze beloofden wel de gevraagde varkens, maar die brachten ze nooit. Het waren goedgebouwde mensen maar met een lelijke kleur, de snor geschoren, sieraden van schelpen en varkenstanden om de hals. Een vrouw met een dikke buik had een bult waarop ze een kind met spillebeentjes droegen. De borsten hingen tot aan haar navel. Omdat ze niets brachten lichtte de Eendracht op de 11e het anker weer.

De 12e was het weer kalm weer, maar ze hadden het voordeel van de stroming en vorderden langzaam. ’s Nachts onweerde het vervaarlijk, en ook de nacht erna hadden ze zware onweersbuien. De volgende dagen bleven ze de kust volgen. Jacob le Maire had graag wat dichter langs de kust gevaren om zijn kaarten beter te kunnen tekenen, maar Willem Schouten was bevreesd voor de kust en bleef er 4 tot 5 mijl bij vandaan. De stuurman was van mening dat dit nu de westkust van Guinea moest zijn, en voerde vertwijfeld aan dat ze op deze manier naar de zuidkust zouden varen.

De eilanden Moa en Insou.

De 15e troffen ze een baai tussen twee eilanden. Enkele kano’s kwamen op het schip af, waarvan er een aanstalten maakte om het schip aan te vallen. Ze losten daarom een waarschuwingsschot. De inboorlingen vielen echter ook de sloep aan, die de diepte aan het peilen was, dus daarom schoten ze met een klein kanon op het strand en naar de bomenrand, waar een troep inlanders klaar stond. Die vluchtten direct weg. Nu het volk angst was aangejaagd besloten ze op het kleine eiland te landen. Gewapend voer de sloep onder leiding van Willem Schouten naar het eiland, maar de inlanders vielen ze furieus aan, en verwondden een zestiental matrozen met hun pijlen. De Hollanders antwoordden met steenstukken en musketten, zo "dat het stoof". Willem Schouten kroop echter onder de doft[36], en daagde daar de inlanders uit met zijn korte zwaard. Een matroos die dit lachwekkend vond, noemde hem daarna de "doftkruiper". Jacob le Maire, die vanaf het schip getuige was van de zeeslag liet acht kanonschoten lossen, waarop de kano’s met zwaar verlies terug naar het strand voeren.

De volgende morgen lichtten ze het anker en zeilden dieper de baai in tussen beide eilanden. Er vertoonden zich geen kano’s. De sloep werd bewapend uitgestuurd naar het kleine eiland en kwamen terug met 260 kokosnoten. Tegen de avond kwam een eilander naar het schip en bracht als teken van vrede een hoed terug die daags te voren in het gevecht verloren was. De 17e besloten ze aan land te gaan om te handelen, en er werd besloten dat, als de inlanders die ochtend niet zouden opdagen, ze dan ’s middags de kokosnoten met geweld zouden gaan halen. Maar er kwam een gewapende inlander met een kano en die liet bovenstrooms een paar kokosnoten in het water vallen, zodat de bemanning van het schip ze uit het water kon vissen. Ten slotte werd hij wat dapperder en maakte de kraaltjes los die ze voor hem hadden opgehangen. Toen kwamen er ook anderen aan die groene gember en gele worteltjes omhoog hielden, waarna de ruilhandel op gang kwam. De volgende dag hadden de Hollanders al 960 kokosnoten aan boord.

De 19e vroegen enkele matrozen aan Le Maire of ze op het grote eiland mochten gaan vissen. De vijandige sfeer was verdwenen, en de eilanders hielpen aan het net te trekken. Maar er kwamen van alle kanten veel prauwen aan en daarom riepen ze van het schip de matrozen veiligheidshalve terug. De prauwen kwamen echter niet met kwaad in de zin, integendeel, ze verdrongen zich voor het schip om te handelen en de Hollanders konden nu zo veel kopen als hen lief was. De inboorlingen noemden hun eiland Moa, en het andere eiland Insou. Het hoge eiland noemden ze Arimoa.

De volgende dag kwamen de inwoners opnieuw met 20 kano’s en een paar prauwen langszij. Ze wilden graag ruilen, waarschijnlijk omdat de Eendracht vandaag zou vertrekken. Opnieuw kregen ze zoveel kokosnoten en bananen als ze wilden hebben. Voor ieder bemanningslid waren er nu 50 kokosnoten voorradig. Dit volk was niet zo verbaasd over het schip als bij de voorgaande ontmoetingen, waaruit kon worden vermoed dat hier al Spanjaarden waren geweest. Omdat de wind goed was werd het anker gelicht en vervolgden ze hun reis.

Op 23 juli ontmoetten ze opnieuw kano’s die op de Ternataanse manier gebouwd waren – redelijk ruim zodat er een man in kon zitten. Hoewel de inboorlingen pijl-en-boog bij zich hadden, bleef de ontmoeting na wat aarzeling zonder geweld. De toegestoken kralen werden gretig aangenomen. In een van de kano’s zat de hoofdman die, toen het niet naar zijn zin ging, zijn volk opdracht gaf de pijl-en-boog tegen de Hollanders te gebruiken. Omdat zijn volk het bevel negeerde, reageerde hij zich met slaag af op zijn slaaf die achter hem zat. Toen de Hollanders de groep kwijt waren geraakt, kwam er van een andere kant een nieuwe groep op hen af. Ze hadden een ander voorkomen en gebruikten een andere taal dan op Moa, maar ze spraken ook geen van de Indische talen. Ze hadden zich versierd met groene neusringen, en parelmoeren ringen in de oren en om de armen. Sommigen hadden tinnen ringen door de neus en een van hen bood een porseleinen schotel aan die rood en groen beschilderd was. Hier waren dus al eens Spaanse schepen geweest. ’s Nachts was het windstil, maar de stroom zorgde ervoor dat ze toch nog voortgang maakten.

De volgende dag zeilden ze langs een groot eiland maar ze deden het niet aan. Jacob le Maire voerde aan dat het Kaap de Goede Hoop moest heten omdat het nu wel zeker was, waar ze waren en dat er goede hoop was dat ze binnenkort bij hun landgenoten zouden zijn.[37] Nu verloren ze het zicht op de kust en in het open water dacht Willem Cornelisz Schouten al voorbij Gilolo te zijn, maar Le Maire was van mening dat ze nog wel wat kust van Nieuw-Guinea zouden treffen. En dat bleek de volgende dagen ook.

De volgende dagen was er weinig wind, soms was het duister en regenachtig. Op de 29e schrokken de mannen ’s nachts wakker omdat men een aardbeving voelde. Sommigen meenden zelfs dat ze op land gestoten waren, maar ze vonden met het dieplood geen grond.

Op 30 juli zagen ze land dat aanvankelijk een klein eiland leek te zijn, maar toen ze dichterbij kwamen strekte het zich zowel aan bakboord als stuurboord uit. Die dag was er ook een verschrikkelijke donderslag, waarvan het schip zo hevig schudde dat ze bang waren dat het schade had opgelopen. Door de bliksem leek het zelfs in brand te staan, waarna een hoosbui zich over het schip ontlaadde. De volgende dag koerste men naar het noorden omdat de koers west versperd werd door land. Op 2 augustus kruisten ze de evenaar voor de tweede maal,[38] en op 3 augustus was de koers weer bijna west, en ze veronderstelden dat nu de uiterste westpunt van Nieuw-Guinea was bereikt.

Indië

Op 4 augustus hadden ze geen zicht meer op het vasteland, en de volgende dag deden ze een vlak eiland aan, en met de mensen in de prauwen, die aan kwamen varen, konden ze in Maleis, Ternataans en Portugees spreken. Van hen hoorden ze dat ze in twee dagen wel in Bachian konden zijn. Het volk was van Ternataanse en Tidorese oorsprong; een gele huid, zwart haar, op de Indische manier gekleed, groetende met "Tabeh toewan". Ze zeiden dat ze moslim waren en dat het, omdat het vrijdag was, hun rustdag was. Ze hadden allerhande proviand bij zich.[39] Uit alles bleek hen dat ze op een hoek van Gilolo waren aangekomen en dat de reis naar hun landgenoten niet lang meer zou duren, waar ze hoopten, na zo lang een zeemansleven te hebben moeten lijden, een goede behandeling te zullen krijgen.

De koers werd nu noord aangehouden en op 18 augustus waren ze voorbij de noordpunt van Gilolo. Drie prauwen naderden onder een vredesvlag. Ze vertelden dat het schip nabij de rede voor Sopi was, waar twee jaar eerder het jacht de Pauw had gelegen. De Eendracht ging daar voor anker. De bewoners waren Hollands gezind, en omdat ze Maleis spraken begrepen de Hollanders dat ze met een goede wind in twee dagen Ternate konden bereiken. De 20e kwam er een inlands vaartuig in de baai om rijst te halen, waarvan ze hoorden dat er wel 17 Hollandse schepen voor Ternate lagen, die naar Manilla wilden varen. De volgende dagen kochten ze allerhande provisie. Het gaf ze een onbeschrijfelijk tevreden gevoel dat ze hier nu, na zo’n moeilijke en gevaarlijke reis met 85 man op één schip, bijna zonder voorraad, nu zoveel voorraad konden krijgen als nodig was.

Op 25 augustus gingen ze van alles voorzien weer onder zeil, maar als gevolg van tegenwind vorderde de reis maar weinig. Jacob le Maire besloot op 3 september met zijn broer naar een eiland te gaan om een berg te beklimmen, en te zien of er aan de andere kant een doorgang was, maar omdat het woest land was konden ze niet boven komen. Op de weg naar beneden verdwaalden ze en liepen het risico naar beneden te vallen. Op 5 september waren een aantal mannen naar een eiland gegaan om te vissen. Op een gegeven moment kwamen er haastig drie mannen uit het bos hollen, zwaaiend met hun schild en sabel. De Hollanders wisten niet of ze de gek staken of dat het ernst was, en riepen daarom "Orang Holanda" ("Wij zijn Hollanders"). De inlanders liepen direct naar het strand en goten als teken van vrede water over hun hoofd. Ze kwamen van Gammacanorre en waren sago in het bos aan het zoeken. Ze kregen een gebraden vis en met wat kralen vertrokken ze weer, belovend dat ze varkens zouden brengen.

Op 12 september, met nog steeds tegenwind, besloot Willem Cornelisz Schouten met een goed uitgeruste sloep vooruit te gaan naar Ternate om daar verversingen te halen. De Eendracht vorderde maar langzaam, maar op de 17e bij de bocht van Sebou kregen ze zicht op Ternate en ontmoette er het Rotterdamse schip de Morgenster, uit de vloot van Joris van Spilbergen, die toen al meer dan een half jaar in de Molukken was. Op het schip waren admiraal Steven Verhagen en gouverneur Jasper Janszoon, en ook Willem Cornelisz Schouten, die al die tijd hier te gast was. Dezelfde dag kwamen beide schepen voor Ternate, en gingen le Maire en Schouten aan land, waar ze door gouverneur-generaal Laurens Reaal[40], admiraal Steven Verhagen, Jasper Janszoon, gouverneur van Ambon en de gehele Raad van Indië[41] hartelijk werden ontvangen.

Op de 18e werden de resterende materialen en onderdelen van het jacht Hoorn, dat in Porto Desire was verbrand, verkocht, en de voorraad werd aangevuld. Vijftien bemanningsleden bleven in Ternate achter en gingen in dienst van de VOC.

De 26e genoten le Maire en Schouten nog van een ontbijt bij de gouverneur-generaal, waarna ze door hem en de gehele raad op het strand uitgeleide werden gedaan. Een vendel soldaten in volle slagorde loste voor de gelegenheid driemaal een saluutschot met de musketten. ’s Middags stak de wind op en ging men onder zeil, samen met de Morgenster met bestemming Motir, maar die beduidend langzamer was dan de Eendracht.

Op 14 oktober was men voorbij Madura gezeild en zag men de kust van Java, en twee dagen later ankerde men voor Japara naast het schip Hollandia van Amsterdam. Jacob le Maire ging aan land om proviand te kopen omdat dat daar goedkoop was. Op 23 oktober ging het richting Jacatra, en op de 29e ankerden ze voor Jacatra naast drie Engelse, vier Duitse schepen en een jonk. Die nacht overleed een van de scheepslui van de Eendracht. Gedurende de hele reis overleden er bij elkaar drie personen, twee op het jacht de Hoorn, en een op de Eendracht.[42] De 30e werden de zeilen ingenomen en de zieken aan land gebracht. Die dag arriveerde in de namiddag ook president Jan Pietersz Coen met het schip Bantam.

Op 1 november werden Jacob le Maire en Willem Cornelisz. Schouten ontboden bij Jan Pietersz Coen, die met zijn voltallige raad in vergadering was, en hij verklaarde op last van de VOC dat le Maire het schip en de goederen moest afstaan. Le Maire protesteerde en verlangde een verklaring, maar Coen zei dat hij de antwoorden in Holland zou vinden, waar hij zijn eis tot schadevergoeding kon indienen.[43] Van het schip en de goederen werd een inventaris gemaakt. En dat was het. Dit alles vond plaats op 1 november volgens het scheepsjournaal, maar eigenlijk op 2 november omdat de zeiltocht westwaarts rondom de wereld een dag verschil maakte.

Een aantal van de opvarenden bleven in Jacatra of gingen in dienst van de VOC, maar Jacob en Daniel le Maire, Willem Cornelisz Schouten en nog tien man werden op het schip de Amsterdam gezet, dat naar Holland ging. Aris Claeszoon, Claes Pietersz en tien anderen werden op het schip Zeeland gezet.[44] De thuisreis begon op 15 december, maar op de 31e overleed Jacob le Maire.

1617

Op 1 juli 1617 arriveerden de twee schepen in Zeeland, zodat de wereldreis 2 jaar en 18 dagen heeft geduurd.

Naschrift

Hier eindigde het reisverslag, maar Joris van Spilbergen meldde in zijn Oost en West-Indische Spiegel over zijn eigen reis via de Straat van Magellaan naar Indië dat op 20 oktober de Eendracht bij Jacatra aankwam (volgens het verslag van Le Maire 29 oktober). De ontdekking van de nieuwe passage door Le Maire wordt dan nog door hem met scepsis beschreven. Le Maire en Schouten worden “pretendeurs van de nieuw gevonden passage” genoemd. Maar later schreef hij dat gedurende de terugreis van Indië naar Amsterdam in zijn aanwezigheid op 22 december 1616 Jacob le Maire stierf (31 december 1616 volgens het verslag van le Maire), president van de Eendracht, waarom ieder zeer bedroefd was, omdat hij een man was begiftigd met bijzondere wetenschap en ervaring van de zeevaart. Joris van Spilbergen was er toen waarschijnlijk wel van overtuigd geraakt dat Jacob le Maire iets bijzonders ontdekt had.

Joris van Spilbergen nam het verslag van de reis van Le Maire in 1621 op in zijn boek Oost en West-Indische Spieghel.

Wetenswaardigheden

  • Het Rijksmuseum heeft een schilderij in bezit van Aert Anthonisz. uit 1618: Het schip 'De Eendraght' voor IJsselmonde.[45] De Eendracht bleef echter in Indië en werd omgedoopt in Zuyder Eendracht. Het verging uiteindelijk in mei 1620 voor Bantam.
  • De stichting Zoektocht naar de Hoorn onderzoekt sinds 2003, in samenwerking met Argentijnse archeologen en gesponsord door onder andere de gemeente Hoorn, de locatie waar de resten van het schip zouden moeten liggen. Inderdaad zijn hier in 2005 een aantal voorwerpen gevonden die niet anders dan van het schip afkomstig kunnen zijn, zoals een aardewerken pijp en scherven van een bijzonder soort aardewerk.
  • De Straat Le Maire tussen Stateneiland en Vuurland mag niet verward worden met het Lemairekanaal tussen het Antarctisch Schiereiland en Bootheiland (of Wandeleiland).
  • In Amsterdam werden de Le Mairekade en Le Mairegracht naar Jacob le Maire genoemd, in Antwerpen, Emmen en Enschede is er een Jacob le Mairestraat, en in Maarssen een Jacob le Mairelaan.
  • Jacobs broer Maximiliaan werd in 1641 het eerste opperhoofd in Desjima.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.