Gaai

De gaai (Garrulus glandarius)  roep (info / uitleg) en  zang (info / uitleg), ook wel Vlaamse gaai genoemd, of schreeuwekster of hannebroek of meerkol, is een opvallend gekleurde kraaiachtige. De wetenschappelijke naam van de soort werd als Corvus glandarius in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus.[2]

Gaai
IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2017)
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Aves (Vogels)
Orde:Passeriformes (Zangvogels)
Familie:Corvidae (Kraaien)
Geslacht:Garrulus (Gaaien)
Soort
Garrulus glandarius
(Linnaeus, 1758)
Originele combinatie
Corvus glandarius
verspreidingsgebied van de soort
Afbeeldingen Gaai op Wikimedia Commons
Gaai op Wikispecies
Portaal    Biologie
Vogels

Kenmerken

De gaai is 32 tot 35 cm lang. De nominaatvorm van de vogel, die onder andere in de Benelux voorkomt, is overwegend grijsbruin met een roze tint. De keel, onderbuik, anaalstreek, de stuit en een gedeelte van de handpennen zijn wit. Kenmerkend zijn een brede zwarte snorstreep en een blauw vleugelveld dat bestaat uit lichtblauwe veertjes met daarin een fijne, zwarte bandering. De vogel kan bij opwinding de kruinveren opzetten, deze zijn afwisselend licht van kleur met zwart.[3]

Voedsel

Voedsel vindt de gaai in bomen en struiken, in de lucht en op de grond; het betreft een breed spectrum van dierlijk en plantaardig dieet: insecten en ongewervelden (waaronder veel plaagdieren), eikels, beukennootjes, hazelnoten en andere zaden en noten, vruchten als bramen, kersen, frambozen en lijsterbessen. Ook kleine of jonge zangvogels en eieren behoren tot het dieet, evenals kleine knaagdieren. Met de sterke snavel hakt de gaai gaten in harde omhulsels als slakkenhuizen, notendoppen en eierschalen en doorwoelt hij bodem, dierenpoep en menselijk afval.

De eik is afhankelijk van de gaai voor het verspreiden van eikels: de gaai vervoert ze in zijn keel en tussen zijn snavel naar plaatsen met een zachte ondergrond, waarna hij ze in de aarde duwt. Zo legt hij een wintervoorraad aan. Hij vergeet alleen een aantal plekjes. Wat niet teruggevonden wordt, kan uitgroeien tot een nieuwe eik. Om deze reden wordt de gaai ook wel 'de grootste bosbouwer' genoemd. De Duitse naam voor de gaai (Eichelhäher) typeert het gedrag. De wetenschappelijke naam Garrulus glandarius valt vrij te vertalen als voortdurend krassende eikelzoeker.[4]

Geluid

Luid geschreeuw, niet te verwarren met het geluid van andere vogels. In bosgebieden reageren zij luid op mogelijke indringers, wat als alarmfunctie voor andere dieren fungeert.[4]

Voortplanting

De gaai bouwt zijn nest het liefst in bomen en legt eenmaal per jaar 5 tot 7 eieren, van half april t/m mei. De broedtijd bedraagt 16 dagen. De eieren zijn lichtgroen tot lichtblauw met zwarte spikkeltjes en een donkere krans aan de stompe kant. De jongen vliegen na 15-17 dagen uit.[5]

Verspreiding

Deze vogel komt voor in het cultuurlandschap en de bossen. Hij is over heel Europa verspreid met uitzondering van het hoge noorden. In nieuwbouwwijken zie je in eerste instantie vaak de ekster, naarmate de bomen en struiken in het openbaar groen en in tuinen groter worden, wordt deze langzaamaan verdrongen door de gaai.

Ondersoorten

Naamgeving

Op sommige plaatsen wordt de gaai ook wel "meerkol" genoemd. Deze betekenis komt van Marcolf, een mythische grappenmaker uit onder meer de sage Salomon ende Marculphus. In een vogel die andere vogels nabootst zag men ook een lolbroek.[6]

De naam (Vlaamse) gaai komt vermoedelijk van het Picardische Gai en het latere officiële Franse Geai.[7] Voor de oorsprong van Vlaamse in Vlaamse gaai bestaan meerdere theorieën. Een mogelijke verklaring is dat het Franse gai flammant, de gaai met de flamende kleuren, verbasterd werd tot Vlaamse gaai. Een andere mogelijkheid is dat de naam komt van "in het Vlaams gaai" omdat de vogel in Wallonië eerder een naam, "gay", zou hebben gekregen dan in Vlaanderen.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.