Bedoeïenen in Israël

Al vele duizenden jaren wonen bedoeïenen in de Negev, die sinds de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948 onderdeel uitmaakt van de staat Israël.

De neutraliteit van dit artikel wordt betwist.
Zie de bijbehorende overlegpagina voor meer informatie.
Locatie van de Negev in Israël
Sjeiks van de Al-Tarabinstam in 1934 in Beër Sjeva
Bedoeïenentent nabij Rahat, jaren vijftig (20ste eeuw)
Algemeen gezicht op een niet-erkend bedoeïenendorp in de Negev, januari 2008
Idan haNegev industriegebied (2010) bij Rahat en Beër Sjeva, 2012
Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, 2005

Na het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk begin 20e eeuw zijn de bedoeïenen slachtoffer geworden van de conflicten en oorlogen tussen de hen omringende landen. Sinds het begin van de zionistische immigratie in Palestina wordt hun leef- en grondgebied door Joodse organisaties in bezit genomen, ondanks het feit dat bedoeïenen eigendomsrechten hebben.[1] Sinds de oprichting van de staat Israël in 1948 zijn deze bedoeïenen Israëlische staatsburgers van Palestijnse afkomst. Israël erkent de bedoeïenendorpen echter niet en de bewoners worden gediscrimineerd.[2] De politiek van Israël ten opzichte van de bedoeïenen bestaat uit deportatie van de inwoners en verwoesting van hun dorpen. [3] De bedoeïenen worden door de Israëlische autoriteiten gedwongen te vertrekken naar speciaal voor hen gebouwde steden, zoals Hura. Hiermee wordt plaats gemaakt voor uitbreiding en de bouw van Joods-Israëlische steden en hun voorzieningen, zoals parken. De traditionele leefwijze van de bedoeïenen wordt daarentegen gebruikt ten bate van de Israëlische toeristenindustrie, gesponsord door organisaties als het Joods Nationaal Fonds.[4]  

Deportaties

Na de oorlog van 1948 werden veel van de 70.000 oorspronkelijke bewoners uit de Negev verdreven. Anderen vluchtten naar de buurlanden. Ongeveer 11.000 bleven achter en kregen de Israëlische nationaliteit. Tot 1952 werd de Israëlische bedoeïenenbevolking van het westelijk deel van de Negev naar het oosten gedeporteerd.[5] In 1963 besloot generaal Moshe Dayan dat de bedoeïenen getransformeerd zouden moeten worden tot een stedelijk proletariaat.[6] In 1966 werd het nieuwe beleid ingevoerd: gedwongen verstedelijking. Duizenden bedoeïenen zijn zo sinds 1948 van hun grondgebied gedeporteerd naar door Israël aangewezen woonplekken, waarvan 45 niet erkend zijn en waar het ontbreekt aan basisvoorzieningen als water, elektriciteit, wegen en middelbare scholen.[6]

Sinds de Zesdaagse Oorlog van juni 1967, waarin Israël de Westelijke Jordaanoever veroverde en bezette, worden bedoeïenen uit de Negev door Israël ook gedeporteerd naar Palestina, zoals de Jahalin-gemeenschap, die gedwongen werd te verhuizen van Tel Arad naar de Westelijke Jordaanoever en uiteindelijk terecht kwam in de Jordaanvallei ten oosten van Jeruzalem.[7] Na de Oslo-akkoorden van 1993, waarbij dit gebied als zone C werd aangemerkt, worden ze ook daar door Israël niet erkend en, zoals onder meer in Khan al-Ahmar, bedreigd met verwoesting van hun huizen en verdrijving. Ze moeten daar plaats maken voor de bouw en vervolgens uitbreiding van (illegale) Israëlische nederzetting, zoals Ma'ale Adoemim (1975), Mitzpe Yericho (1977), Kfar Adumim (1979), Almon (1982), Qedar (1984), Alon (1990) and Nofey Prat (1992) [8]

Het Joods Nationaal Fonds (JNF) is rond 1970 begonnen met het aanplanten van bossen in de Negev ten bate van Israëlische nederzettingen en ten koste van de daar levende bedoeïenen, die van hun land en woningen verjaagd worden. Tegelijk met de confiscatie van hun grondgebied en de verwoesting van hun huizen worden ook de bestaansbronnen van de bedoeïenen – olijfbomen, pluimvee en schapen – vernietigd.[9]

Begin-Prawerplan

In 2008 gaf de regering een gepensioneerde rechter, Eliezer Goldberg, opdracht om aanbevelingen te doen voor een overeenkomst met de bedoeïenen. Goldberg gaf onder meer het advies veel van hun dorpen te erkennen, daarmee de historische banden van de bedoeïenen met hun land erkennend. Een comité onder voorzitterschap van Ehud Prawer moest bekijken hoe Goldbergs aanbevelingen geïmplementeerd konden worden.

Prawer deed echter een ander voorstel: onmiddellijke overdracht aan de staat van 50% van het land waar bedoeïenen aanspraak op maakten, minimale compensatie met uitsluitingen voor het overgebleven land en de sloop van 35 niet-erkende dorpen. Ghazi Abu-Kef, hoofd van de 'Raad van Niet-erkende Dorpen', was niet vertegenwoordigd in het comité en werd evenmin geraadpleegd.[10]

In september 2011 nam de Israëlische ministerraad onder minister-president Benjamin Netanyahu het voorstel van Prawer aan.[11] De uitvoering van de Bill on the Arrangement of Bedouin Settlement in the Negev werd in januari 2013 in handen gegeven van minister Benny Begin.[12] Doron Almog, een gepensioneerde generaal van het Israëlische leger, werd met de implementatie van het regeringsplan belast. Volgens de Israëlische regering zou dit plan voorzien in verbetering van de economische situatie en de integratie van de bedoeïenen in Israël door ze (gedwongen) te verplaatsen naar zeven geplande bedoeïenensteden: Rahat, Ar’ara BaNegev, Tel Sjeva, Kuseifa, Segev Shalom, Lakiya en Hura.[13] Dit plan, dat de vernietiging van de dorpjes en de cultuur van de bedoeïenen tot gevolg zou hebben, is in principe in strijd met de 'Declaratie van de stichting van de staat Israël'[14] en zal tot veel protesten leiden.[15]

Internationale reacties

Verdrijving van de inheemse bevolking wordt in resoluties van de Verenigde Naties veroordeeld[16] In 2012 riep de Europese Unie Israël in een resolutie op om het Begin-Prawerplan in te trekken en de rechten van de bedoeïenen te respecteren.[17] Navanethem Pillay, de hoge commissaris voor Mensenrechten van de Verenigde Naties, zei hierover: If this bill becomes law, it will accelerate the demolition of entire bedouin communities, forcing them to give up their homes, denying them their rights to land ownership, and decimating their traditional cultural and social life in the name of development.[18]

Ontwikkelingsplan voor de Negev

Op 14 juli 2013 gaf het kabinet goedkeuring aan het Negev-ontwikkelingsplan voor de jaren 2013-2017, dat binnen vijf jaar de Negev zou omvormen tot basis voor het Israëlische defensieleger (IDF). Volgens dat plan zijn de gemeentes Beër Sjeva, Dimona, Yerucham, Arad, Ofakim en de regionale Raad van Merhavim verklaard tot nationale gemeentes met voorrang voor dit doel. Daarnaast zal de Negev, en met name Beër Sjeva, een belangrijk high-techcentrum worden voor de staat Israël.

Volgens de betrokken ministers heeft de Negev een revolutie ondergaan door een grote populatie aan te trekken en zal de verplaatsing van bases van het Israëlische leger (naar de Negev de vraag naar huizen bevorderen en de prijzen ervan verlagen. Om jonge mensen en hun families aan te moedigen om naar de Negev te verhuizen, zal de bouw van huizen worden opgevoerd en zullen cultuur en recreatie uitgebreid en infrastructuren ontwikkeld worden om de ruimtes tussen de Negev-gemeentes en het centrum van deze streek te dichten.

Toenmalig minister Silvan Shalom van het Ministerie van Ontwikkeling van de Negev en Galilea verklaarde: Het ministerie zal in samenwerking met de plaatselijke autoriteiten een campagne opzetten om het karakter van de Negev te veranderen. In recente jaren heeft de Negev een revolutie ondergaan; grote bevolkingsgroepen worden aangetrokken en er is een ontwikkeling op alle fronten. Deze bijkomende investering in de Negev is daarbij een aanvulling en zal zowel de hele regio als zijn inwoners op een hoger plan brengen."

De beslissing voor deze ontwikkeling was een aanvulling op het vijf-jaren Begin-Prawerplan voor de ongeveer 200.000 bedoeïenen tellende bevolking in de Negev. Het plan zat reeds in zijn tweede jaar en nu werden er industriële, commerciële en landschapsaspecten aan toegevoegd.[19]

Op 5 januari 2014 gaf het kabinet toestemming om niet alleen de verantwoordelijkheid voor de status van de bedoeïenendorpjes in de Negev en hun socio-economische ontwikkeling over te hevelen van het Bureau van de minister-president naar het Ministerie van 'Agriculture and Rural Development' (plattelandsontwikkeling), maar ook de organisatie ervan.

Uitvoering Begin-Prawerplan

In het zuiden van Israël liggen ongeveer veertig niet-door Israël-erkende bedoeïenendorpjes, waarvan de meeste volgens het Plan verwoest zullen worden. De bedoeïenen zullen gedwongen worden verdreven of verplaatst naar geplande Israëlische steden, zoals Hura. Op de meeste plaatsen van de dorpjes zullen uitsluitend joden gehuisvest worden in nieuwe Israëlisch nederzettingen met veelal dezelfde naam als het oude bedoeïenendorp, zoals Susiya op de plek van het Palestijnse dorpje Khirbet Susiya en Hiran op de plek van Umm al-Hiran,[20]

In augustus 2017 ontnam de Israëlische regering zonder enige verklaring, het burgerschap van honderden bedoeïenen in de Negev, waardoor ze stateloos werden gemaakt. [21] Dit vond tegelijkertijd plaats met de verwoesting van Umm al-Hiran.

Volgens de Hebreeuwse krant Israël Today van januari 2019 heeft minister Uri Ariel van Landbouw en Ontwikkeling van de Negev een grootschalig plan klaar om zo'n 36.000 Palestijnse bedoeIenen te verdrijven uit hun niet-erkende dorpen. Daarbij wordt 260.000 dunums land van bedoeïenen. De Israëlische autoriteiten willen er, wat zij noemen, nationale projecten, infrastructuur en andere veiligheids-maatregelen tot stand brengen. Daarvoor is het nodig de bevolking te 'transporteren' naar andere plaatsen. De dorpjes worden niet vermeld op de landkaart van Israël, Basisvoorzieningen als water en elektriciteit wordt hen onthouden, de inwoners hebben geen adressen en hun recht op het land wordt niet erkend. Ze worden gezien als geweldplegers die 'staatsland' inpikken. Met de uitvoering van dat vier-jarenplan zal in 2019 worden begonnen.[22]

Al Araqib

De bebouwing van het bedoeïenendorp Al-Araqib[23] werd verscheidene keren met de grond gelijk gemaakt, maar steeds weer opgebouwd. In 2010 barricadeerde het Knesset-lid Taleb el-Sana van de Verenigde Arabische Lijst zichzelf hier om verwoesting te voorkomen.[24] Op 2 januari 2011 riep rabbijn Arik Ascherman het Joods Nationaal Fonds in een open brief op om te stoppen met het verwoesten van het dorpje Al Araqib en de bijgelegen begraafplaats, aangezien er nog rechtszaken bij het Hof liepen waarin bedoeïenen trachtten te bewijzen dat het land hun eigendom is.[25] Op diezelfde dag vonden er ook demonstraties plaats bij de kantoren van het Joods Nationaal Fonds (JNF) in Jeruzalem. Op 2 oktober 2017 werd Al Araqib voor de 119e keer in 7 jaar verwoest[26] De 69-jarige bedoeïen, sjeik Sayeh Abu-Madi'am van de Al-Turi stam, werd op 25 december 2018 naar de gevangenis in Ramla gebracht voor een hechtenis van 10 maanden vanwege zijn strijd met de staat Israël over het eigenaarschap van zijn land, gelegen tussen Rahat en Beersheba, in de Negev. Het recht op dat land was door het Ottomaanse en Britse bestuur erkend.[27] Op 17 april 2019 werd Al-Araqib voor de 143e keer verwoest door het Israëlisch defensieleger.[28] en op 23 juli 2019 voor de 147ste keer waarbij de bewoners onder wie vrouwen, kinderen en ouderen wederom dakloos werden gemaakt.[29]

Umm al-Hiran - Atir

In mei 2015 werden 700 bedoeïenen, die in 1956 door de Israëlische autoriteiten waren gedeporteerd naar het nooit als lokale gemeenschap erkende Umm al-Hiran[30], gedwongen hun dorp te verlaten omdat het stilaan binnen de invloedssfeer en uitbreidingsplannen van de Israëlische metropool Beër Sjeva was komen te liggen.[31] Een joodse religieus-zionistische gemeenschap, die de naam Hiran had aangenomen, kreeg toestemming om zich op deze verwoeste plaatsen uit te breiden en wil er ook bewoners van elders naartoe halen.[32] De bedoeïenen uit Umm al-Hiran zijn in dit opzicht lotgenoten van 'Atir[33][34] en het op de Westelijke Jordaanoever gelegen Susiya.[35][36] De 1200 inwoners van Umm al-Hiran en Atir, leden van de Abu Elkian-stam, zullen gedwongen worden naar de voor hen geplande stad Hura te verhuizen.

Op 31 juli 2016 begonnen in Umm al-Hiran Israëlische bulldozers met de uitvoering van de plannen. Daarbij werden zes demonstranten, waaronder twee minderjarigen en rabbijn Arik Ascherman, aftredend voorzitter van Rabbis for Human Rights, gearresteerd.[37] Op 18 januari 2017 vond een hevige confrontatie plaats toen de politie het bedoeïenendorp wilde ontruimen. Daarbij vielen twee doden, een leraar en een politieofficier, en een aantal gewonden waaronder voorzitter Ayman Odeh van de Joint list.[38] President Reuven Rivlin van Likoed noemde de bedoeïen een attacker in a criminal act of terror. Wetgever Esawi Freige noemde het een oorlogsverklaring van een racistische en misdadige regering. Mohammed Baraka, de voorzitter van de overkoepelende groep het 'High Follow-U Committee for Arab Citizens of Israel' waarschuwde Netanyahu om niet meer bloed en daarmee een totale vernietiging te bewerkstelligen. De week ervoor waren 11 huizen in het Palestijnse dorp Qalansuwa in centraal Israël verwoest.[39]

Op 23 augustus 2017 werd Umm al-Hiran door het Israëlische leger verwoest.[40] Na voortslepend verzet tegen een vrijwillig vertrek[41] werden de inwoners uiteindelijk in april 2018 gedeporteerd, nadat ze gedwongen waren een overeenkomst voor vertrek naar Hura te ondertekenen.[42][43]

Israëls Masterplan voor de Westelijke Jordaanoever

(Let op: dit is het masterplan dat door Israël is opgesteld voor de bezette Palestijnse Westelijke Jordaanoever, waaronder Oost-Jeruzalem)

Oost-Jeruzalem en omgeving

Route van de Israëlische Westoeverbarrière ten oosten van de Groene Lijn, rondom Oost-Jeruzalem en de nederzettingen

E1-masterplan

Bedoeïenengemeenschappen, waaronder de Jahalin, die na de Zesdaagse Oorlog van 1967 door het Israëlische leger uit de Negev naar de heuvels ten oosten van Jeruzalem waren gedeporteerd naar de toen door Israël veroverde en sindsdien militair bezette Westelijke Jordaanoever, worden sindsdien ook daar door de Israëlische autoriteiten stelselmatig gedwongen hun woonplekken te verlaten voor uitbreiding van Israëlische nederzettingen.[44][45] Dit is een uitvoering van het Israëlische E1- masterplan van 1999[46]

In september 2014 begon Israëls Civil Administration, in weerwil van de aanbeveling van het Hooggerechtshof, stappen te ondernemen om duizenden bedoeïenen van hun leef- en grondgebied ten oosten van Jeruzalem met geweld te verdrijven naar een nieuwe stad in de Jordaanvallei.[47] ten gunste van de uitbreiding van Israëlische nederzettingen. Op 19 januari 2016 riepen Robert Piper, de coördinator van de Humanitarian and UN Development Activities for the occupied Palestinian territory (oPt), en Felipe Sanchez, de directeur van United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) Operations West Bank, Israël op om onmiddellijk zijn plannen te staken om binnen bezet Palestijns gebied Palestijnse bedoeïenen te deporteren. De oproep volgde na een bezoek van diplomaten van 17 landen aan het Palestijnse bedoeïenendorp Abu Nuwar[48] bij Jeruzalem, waar recentelijk verwoestingen waren uitgevoerd en door hulporganisaties gedoneerde materialen door de Israëlische autoriteiten waren geconfisqueerd.[49] Abu Nuwar moet wijken voor uitbreiding van de nederzetting Ma'ale Adoemim en is een van de 46 dorpjes op de Palestijnse Westelijke Jordaanoever die ontruimd zijn of nog worden. De meeste bewoners van deze dorpjes zijn Palestijnse vluchtelingen en bedoeïenen.[50] Het grondgebied van dit en andere Palestijnse dorpjes wordt gebruikt om de nederzetting uit te breiden en bij de Israëlische Gemeente Jeruzalem te voegen.[51][52] Begin juli 2018 werd Abu Nawar verwoest.[53]

Op vrijdag 17 november 2017 kregen ook de inwoners van het bedoeïenendorpje Jabal al-Baba in de omgeving van Jeruzalem bevel om uit hun woningen te vertrekken[54] De kleuterschool werd verwoest[55]. In juli 2018 werd de herbouwde kleuterschool samen met een activiteitencentrum voor vrouwen, die met financiële hulp van de Europese Unie waren gebouwd, verwoest.[56]

Voor Khan al-Ahmar[57] is op 5 juli 2018 bij het Israëlische Hooggerechtshof een kort uitstel afgedwongen en zou op 11 juli een beslissing vallen. Een groot aantal diplomaten van meerdere Europese landen werden bij hun bezoek aan Khan al-Ahmar geweerd.[58] Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje hadden bij de Israëlische autoriteiten een dringend officieel protest ingediend tegen de verwoesting. Verwoesting van dorpen tezamen met een uitbreiding van nederzettingen zou de tweestatenoplossing in gevaar brengen en uitzicht op een landurige vrede ondermijnen. Ze wezen Israël op zijn verantwoordelijkheid om zich te houden aan zijn verplichtingen als bezettende macht met betrekking tot de internationale wetten voor de mensenrechten.[59] Vanaf 13 september 2018 blokkeerden Israëlische strijdkrachten met bulldozers de wegen naar Kahan al-Ahmar om de honderden mensen, die uit solidariteit met de inwoners van het dorpje protesteerden tegen de verwoestingen, te weren. Ook vertegenwoordigers van de Wereldraad van Kerken (WCC-EAPPI), die met hun aanwezigheid de Palestijnen onder de bezetting bijstaan en de situatie documenteren, zijn als getuigen hierbij aanwezig. Hun werk wordt echter door de Israëlische regering steeds verder tegengewerkt.[60] Bij dit vreedzame verzet vielen gewonden en er werden arrestaties verricht.[61][62][63]

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.