zuil

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zuil
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘pilaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • Uit Middelnederlands sūle, suul, uit Oudnederlands sūl, ontwikkeld uit Oergermaans *sūli-; misschien verwant met Grieks xúlon ‘hout’, Litouws šùlas ‘houten paal, stok’ en Oekraïens šúlo ‘id.’, wijzend op Indo-Europees *ḱs(e)ul- met vereenvoudiging van de anlaut (*ḱs- > *s-).[2] Evenals Nederduits Süül, Duits Säule en Zweeds dial. sul.
enkelvoud meervoud
naamwoord zuil zuilen
verkleinwoord zuiltje zuiltjes

Zelfstandig naamwoord

zuil v/m

  1. vrijstaand dragend bouwkundig object met grote lengte en beperkte ronde doorsnede
  2. groep mensen die binnen een samenleving verenigd zijn door hun religieuze of politieke overtuiging
    • De twintigste-eeuwse Nederlandse samenleving was opgedeeld in vier grote zuilen: de katholieke, de protestants-christelijke, de socialistische en de liberale. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zuil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.