column

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·lumn
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘regelmatige bijdrage aan krant’ voor het eerst aangetroffen in 1969 [1]
  • afgeleid van het gelijknamige Engelse woord
enkelvoud meervoud
naamwoord column columns
verkleinwoord columnpje columnpjes

Zelfstandig naamwoord

column m

  1. een kort stukje proza waarin de auteur spits en uitdagend zijn mening ventileert, meestal afgedrukt in een kolom
    • Het referendum van woensdag „gaat niet over Oekraïne”. „Het gaat zelfs niet over Europa of de EU. Het is simpelweg één grote pr-stunt om de marktwaarde van GeenStijl op te krikken.” Was getekend Luuk Koelman. Alleen niet op zijn vaste plek als donderdagse columnist in Metro. De gratis krant heeft Koelmans column geweigerd. De auteur plaatste zijn column vervolgens op een eigen website.[2] 
Synoniemen
Hyponiemen
  • gastcolumn
  • taalcolumn
  • wisselcolumn
Afgeleide begrippen
  • columniste
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord column staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Zelfstandig naamwoord

column

  1. zuil, pilaar, kolom.
  2. computer verticale reeks tekens
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.