pilaar

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·laar
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘pijler’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pilaar pilaren
verkleinwoord pilaartje pilaartjes

Zelfstandig naamwoord

pilaar m

  1. (bouwkunde) een langgerekt verticaal bouwelement, gewoonlijk uit één stuk en met een willekeurig gevormde doorsnede
    • De kluizenaar Simon leefde jarenlang bovenop een pilaar van één meter in het vierkant. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pilaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.