living

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • li·ving
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘woonkamer’ voor het eerst aangetroffen in 1952 [1]
  • pseudo-Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord living livings
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

living v/m

  1. (bouwkunde) een kamer ingericht om in te wonen
    • De living was op het noorden gelegen. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord living staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak

Werkwoord

living

  1. onvoltooid deelwoord van live

Zelfstandig naamwoord

living

  1. gerundium van live
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.