living
Nederlands
Woordafbreking
- li·ving
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘woonkamer’ voor het eerst aangetroffen in 1952 [1]
- pseudo-Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | living | livings |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
living v/m
- (bouwkunde) een kamer ingericht om in te wonen
- De living was op het noorden gelegen.
Gangbaarheid
- Het woord living staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'living' herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.