wisselen
Nederlands
Woordafbreking
- wis·se·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘ruilen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wisselen |
wisselde |
gewisseld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
wisselen
- inergatief veranderen
- Hij moest van de leraar van plaats wisselen.
- inergatief op een ander spoor overgaan van treinen
- De trein moest snel wisselen.
- overgankelijk het een voor het ander nemen of geven
- Kunt u dit product voor mij wisselen?
- overgankelijk groot geld ruilen voor klein geld of geld ruilen voor andere valuta
- Ik wil graag honderd euro wisselen. Kan dat hier?
Hyponiemen
- afwisselen, inwisselen, omwisselen, opwisselen, uitwisselen, verwisselen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord wisselen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wisselen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.