wisselen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wisselen    (hulp, bestand)
  • IPA: /wɪsələ(n)/
Woordafbreking
  • wis·se·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘ruilen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wisselen
wisselde
gewisseld
zwak -d volledig

Werkwoord

wisselen

  1. inergatief veranderen
    • Hij moest van de leraar van plaats wisselen. 
  1. inergatief op een ander spoor overgaan van treinen
    • De trein moest snel wisselen. 
  1. overgankelijk het een voor het ander nemen of geven
    • Kunt u dit product voor mij wisselen? 
  1. overgankelijk groot geld ruilen voor klein geld of geld ruilen voor andere valuta
    • Ik wil graag honderd euro wisselen. Kan dat hier? 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord wisselen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.