warm
Nederlands
Woordafbreking
- warm
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | warm | warmer | warmst |
verbogen | warme | warmere | warmste |
partitief | warms | warmers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
warm
- een hoge temperatuur hebbend
- Dit is een warme kachel.
- de warmte van het lichaam vasthoudend
- Vandaag dragen we warme kleding.
- enthousiast zijn/worden
- Ik begin er al helemaal warm voor te lopen!
- waarbij warmte nodig is
- Haal even brood bij de warme bakker.
- prettig overkomend
- Dat schilderij bestond uit allerlei soorten warme kleuren.
Afgeleide begrippen
- warmbeitel, warmbloed, warmbros, warmdraaien, warmen, warmhartig, warmlopen, warmte, warmvoelend
Vertalingen
Na te kijken en uit te splitsen vertalingen
Bijwoord
warm
- op warme wijze
- Hij werd warm onthaald.
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
- warmlopen: Zij waren bezig zich warm te lopen.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
warmen |
warm
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van warmen
- Ik warm.
- gebiedende wijs van warmen
- Warm!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van warmen
- Warm je?
Gangbaarheid
- Het woord warm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'warm' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.