wanhoop
Nederlands
Woordafbreking
- wan·hoop
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands wanhope, op te vatten als samenstelling van wan bn en hoop zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wanhoop | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
wanhoop v/m
- een ellendige toestand waarin men geen uitkomst meer ziet
- Uit pure wanhoop sneed hij zich de polsen door.
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wanhopen |
wanhoop
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanhopen
- Ik wanhoop.
- gebiedende wijs van wanhopen
- Wanhoop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanhopen
- Wanhoop je?
Gangbaarheid
- Het woord wanhoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wanhoop' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.