wanhopig
Nederlands
Woordafbreking
- wan·ho·pig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | wanhopig | wanhopiger | wanhopigst |
verbogen | wanhopige | wanhopigere | wanhopigste |
partitief | wanhopigs | wanhopigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
wanhopig
- zonder hoop op een positieve uitkomst of althans sterk daaraan twijfelend
- Hij zag een wanhopige blik in de ogen van zijn tegenstander en schepte daaruit moed.
- Enkele dagen geleden zijn ze naar het uitzetcentrum in Zeist gebracht en maandagochtend vroeg naar Schiphol. De advocate hoorde aan de stem van vader Hovik (38) dat hij wanhopig was. Zij sprak hem nog vlak voor hun vertrek. [1]
Gangbaarheid
- Het woord wanhopig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wanhopig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.