vlag
Nederlands
Woordafbreking
- vlag
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘stuk doek als onderscheidingsteken’ voor het eerst aangetroffen in 1415 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vlag | vlaggen |
verkleinwoord | vlaggetje vlagje |
vlaggetjes vlagjes |
Zelfstandig naamwoord
vlag v/m
- een lap stof met op vaste wijze geschikte kleuren die gevoerd wordt als symbool van een partij of natie
- De vlag hing toen in Nederland halfstok.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een lap stof met op vaste wijze geschikte kleuren die gevoerd wordt als symbool van een partij of natie
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vlaggen |
vlag
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlaggen
- Ik vlag.
- gebiedende wijs van vlaggen
- Vlag!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlaggen
- Vlag je?
Gangbaarheid
- Het woord vlag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vlag' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.