plag
Nederlands
Woordafbreking
- plag
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zode’ voor het eerst aangetroffen in 1377 [1]
- Uit het Middelnederlands plagge uit het Middelnederduits plagge, waarschijnlijk verwant met flagge en vlagge [2].
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plag | plaggen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
plag v/m
- een afgestoken zode van een heideveld
- Vroeger werden er met plaggen hutten gebouwd.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
plaggen |
plag
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plaggen
- Ik plag.
- gebiedende wijs van plaggen
- Plag!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plaggen
- Plag je?
Gangbaarheid
- Het woord plag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plag' herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
36 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.