visser

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·ser
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van vissen met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord visser vissers
verkleinwoord vissertje vissertjes

Zelfstandig naamwoord

visser m

  1. (beroep) (visserij) iemand die beroepsmatig vist
  2. een dier dat zich voedt met vissen
Synoniemen
Verwante begrippen
Spreekwoorden
  • visser van mensen
  • (uit de Bijbel) benaming voor de apostel Petrus, die een visser was
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord visser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.