veehoeder
Nederlands
Woordafbreking
- vee·hoe·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vee zn en hoeder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | veehoeder | veehoeders |
verkleinwoord | veehoedertje | veehoedertjes |
Zelfstandig naamwoord
veehoeder m [1]
- (beroep) iemand die met vee rondtrekt
- Volgens de lokale activist Shehu Sani lijkt het te gaan om geweld tussen islamitische landbouwers en islamitische nomadische veehoeders. Er is vaker sprake van spanningen tussen beide groepen, hoewel dat zelden in zoveel geweld uitmondt.[2]
- Gewapende leden van de Ethiopische Merille-stam zouden vissers en veehoeders hebben overvallen. Onder de doden zouden ook vrouwen en kinderen zijn. Grote aantallen mensen zouden op de vlucht zijn geslagen.[3]
Hyponiemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord veehoeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'veehoeder' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het Parool 14 OKTOBER 2012 Doden bij bestorming moskee Nigeria
- Het Parool 4 MEI 2011 Tientallen doden door geweld in kenia
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.