vang

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vang    (hulp, bestand)
  • IPA: /vɑŋ/
Woordafbreking
  • vang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vang vangen
verkleinwoord vangetje vangetjes

Zelfstandig naamwoord

vang m [2]

  1. poten en klauwen van roofvogels

vang v / m [3]

  1. werktuig waarmee men iets vangt
  2. een remconstructie in een windmolen
Synoniemen
Hyponiemen
  • achtervang, asvang, hartvang, molenvang, rookvang, watervang, wildvang, windvang, zeevang
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord vang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
vangen

vang

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vangen
    • Ik vang. 
  2. gebiedende wijs van vangen
    • Vang! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vangen
    • Vang je? 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.