rijvaardigheid

Nederlands

waarschuwingen op verpakkings van geneesmiddelen dat het middel de rijvaardigheid (nadelig) kan beïnvloeden
Uitspraak
Woordafbreking
  • rij·vaar·dig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rijvaardigheid rijvaardigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

rijvaardigheid v [1]

  1. wettelijke term voor de vaardigheid die nodig is voor het besturen van een voertuig
    • De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) deed al eerder onderzoek naar de rijvaardigheid van 'MOE-landers': chauffeurs uit Midden- en Oost-Europa. De conclusie was dat 'niet is na te gaan of het ongevalsrisico per gereden kilometer bij MOE-landers hoger is dan bij Nederlanders'. "Omdat het aantal gereden kilometers door Oostblokchauffeurs niet bekend is", zegt Patrick Rugebrecht van de SWOV. [2] 
    • De premier zou in en rond haar ambtswoning een testrit maken in de Rover 800. Aanvankelijk zou het gaan om een rode, maar omdat dit de kleur van de socialistische oppositie was, werd er gekozen voor een blauwe. Een groot probleem, echter, was de rijvaardigheid van Thatcher.[3] 
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord rijvaardigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Victor Schildkamp 26 september 2017
  3. Volkskrant Patrick Van IJzendoorn 23 januari 2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.