uitzicht
Nederlands
Woordafbreking
- uit·zicht
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en zicht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitzicht | uitzichten |
verkleinwoord | uitzichtje | uitzichtjes |
Zelfstandig naamwoord
uitzicht o
- wat men van de omgeving vanaf een bepaalde plek kan zien
- Vanaf deze toren heeft men een prachtig uitzicht op het natuurgebied.
- verwachting, iets waar men naar kan uitzien
- Gelukkig heeft hij uitzicht op een betere baan.
Synoniemen
- [1] panorama, vergezicht
Vertalingen
1. wat men van de omgeving vanaf een bepaalde plek kan zien
2. verwachting, iets waar men naar kan uitzien
Gangbaarheid
- Het woord uitzicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitzicht' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.