uitstel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·stel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitstel -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

uitstel o [2]

  1. het uitstellen, de verschuiving tot later
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • betalingsuitstel, probatie-uitstel
Afgeleide begrippen
  • uitsteldatum, uitstelgedrag, uitstelkosten, uitstelmoeder, uitstelperiode, uitstelpolitiek, uitstelvader
Uitdrukkingen en gezegden
  • Van uitstel komt afstel
letterlijk, wanneer iets wordt uitgesteld wordt het nooit meer gedaan
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
uitstellen

uitstel

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstellen
    • ... dat ik uitstel. 

Gangbaarheid

  • Het woord uitstel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.