uitstel
Nederlands
Woordafbreking
- uit·stel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en stel ww [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitstel | - |
verkleinwoord | - | - |
Hyponiemen
- betalingsuitstel, probatie-uitstel
Afgeleide begrippen
- uitsteldatum, uitstelgedrag, uitstelkosten, uitstelmoeder, uitstelperiode, uitstelpolitiek, uitstelvader
Uitdrukkingen en gezegden
- Van uitstel komt afstel
letterlijk, wanneer iets wordt uitgesteld wordt het nooit meer gedaan
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitstellen |
uitstel
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstellen
- ... dat ik uitstel.
Gangbaarheid
- Het woord uitstel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitstel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.