opschorting

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·schor·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opschorting opschortingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

opschorting v[1]

  1. tijdelijk of blijvend buiten werking stellen van iets, of het niet in werking stellen van iets
    • Maandagochtend nog wees een rechter in Groningen het laatste verzoek tot opschorting van de uitzetting in verband met de politieke ontwikkelingen af. Ook een nieuwe, laatste poging rond het middaguur leverde niets op, zei de advocate. Wat die precies behelste, wil ze niet kwijt. [2] 
    • Door de noodtoestand is er een opschorting van een aantal wetten. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord opschorting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.