uitspraak

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·spraak
enkelvoud meervoud
naamwoord uitspraak uitspraken
verkleinwoord uitspraakje uitspraakjes

Zelfstandig naamwoord

uitspraak v/m [1]

  1. de manier waarop iemand een woord, zin of taal ten gehore brengt of zou moeten brengen
  2. een woord of zin door iemand uitgesproken waarin een mening wordt geuit, bewering
    • De wens van de coalitiepartners zal ongetwijfeld weer leiden tot een stevig gesprek. Dat gebeurde vorige week ook naar aanleiding van de uitspraken van Dijkhoff. Toen zei CU-voorman Segers na afloop: „We gaan vol goede moed verder, maar dit soort dingen moet niet te vaak gebeuren.” [2] 
  1. het uiten, bekendmaken van een oordeel in een rechtbank
    • De uitspraak toonde volgens sommige analisten aan dat wie geld genoeg had om de beste advocaten in te huren, ongestraft een moord kon plegen [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitspraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Zelfstandig naamwoord

uitspraak

  1. uitspraak
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.