uitroep
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·roep
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en roep
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitroep | uitroepen |
verkleinwoord | uitroepje | uitroepjes |
Zelfstandig naamwoord
uitroep m
- wat men uitroept, luid geuite woorden of klanken
- Op het heuglijke nieuws liet ze een uitroep van vreugde.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitroepen |
uitroep
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitroepen
- ... dat ik uitroep.
Gangbaarheid
- Het woord uitroep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitroep' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.