uitroep

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitroep    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈœytruːp/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈœtruːp/
Woordafbreking
  • uit·roep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitroep uitroepen
verkleinwoord uitroepje uitroepjes

Zelfstandig naamwoord

uitroep m

  1. wat men uitroept, luid geuite woorden of klanken
    • Op het heuglijke nieuws liet ze een uitroep van vreugde. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
uitroepen

uitroep

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitroepen
    • ... dat ik uitroep. 

Gangbaarheid

  • Het woord uitroep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.