uitlaat
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: uitlaat (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈœʏ̯tlat/, /ˈʌʏ̯tlat/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈœːtlaːt/
Woordafbreking
- uit·laat
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en laat ww
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitlaat | uitlaten |
verkleinwoord | uitlaatje | uitlaatjes |
Zelfstandig naamwoord
uitlaat m
- een opening waardoor iets als afvalproducten naar buiten kan treden (vloeistof, damp of gas)
- De uitlaat zat verstopt.
Synoniemen
- uitlaatpijp
Hyponiemen
- auto-uitlaat, gasuitlaat, hondenuitlaat, luchtuitlaat, nooduitlaat, onderwateruitlaat, sportuitlaat, stoomuitlaat, vooruitlaat
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitlaten |
uitlaat
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitlaten
- ... dat ik uitlaat.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitlaten
- ... dat jij uitlaat.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitlaten
- ... dat hij uitlaat.
Gangbaarheid
- Het woord uitlaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitlaat' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.