uiterlijk
Nederlands
Woordafbreking
- ui·ter·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘visueel waarneembaar’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- afgeleid van uit met het invoegsel -er- met het achtervoegsel -lijk [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uiterlijk | uiterlijken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
uiterlijk o
- zoals iets of iemand er van buiten uitziet
Hyponiemen
- macho-uiterlijk, meisjesuiterlijk
Vertalingen
1.
|
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | uiterlijk | uiterlijker | uiterlijkst |
verbogen | uiterlijke | uiterlijkere | uiterlijkste |
partitief | uiterlijks | uiterlijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
uiterlijk
- betrekking hebbend op de buitenkant van iets of iemand
- Een uiterlijk kenmerk van deze vogelsoort is een rode stuit.
- het laatst nog aanvaardbare
- Dit is de uiterlijke datum van inzending.
Bijwoord
uiterlijk
- het laatst nog aanvaardbare
- Dit moet uiterlijk op 1 juni ingezonden zijn.
Gangbaarheid
- Het woord uiterlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uiterlijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.