uiterlijk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ui·ter·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘visueel waarneembaar’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
  • afgeleid van uit met het invoegsel -er- met het achtervoegsel -lijk [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord uiterlijk uiterlijken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

uiterlijk o

  1. zoals iets of iemand er van buiten uitziet
Antoniemen
Hyponiemen
  • macho-uiterlijk, meisjesuiterlijk
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen uiterlijkuiterlijkeruiterlijkst
verbogen uiterlijkeuiterlijkereuiterlijkste
partitief uiterlijksuiterlijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

uiterlijk

  1. betrekking hebbend op de buitenkant van iets of iemand
    • Een uiterlijk kenmerk van deze vogelsoort is een rode stuit. 
  1. het laatst nog aanvaardbare
    • Dit is de uiterlijke datum van inzending. 

Bijwoord

uiterlijk

  1. het laatst nog aanvaardbare
    • Dit moet uiterlijk op 1 juni ingezonden zijn. 

Gangbaarheid

  • Het woord uiterlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.