tromp

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tromp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tromp trompen
verkleinwoord trompje trompjes

Zelfstandig naamwoord

tromp o [2] [3] [4] [5]

  1. (veroud.) iets wat een doffe klank voortgebrengt (blaashoorn, midwinterhoorn, olifantssnuit, geweer, kanon)
    1. (veroud.) het mondstuk van een geweer of andersoortige vuurmond, waarlangs vroeger de munitie werd ingebracht
    2. het mondstuk van een brandweerslang
    3. de slurf van een olifant
  2. koepel of overgangslid om een vierhoekige onderbouw te geleiden naar een veelhoekige of ronde bovenbouw
  3. (veroud.) blazen op een trompet
  4. het blazen van een olifant
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • olifantstromp

Werkwoord

vervoeging van
trompen

tromp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trompen
    • Ik tromp. 
  2. gebiedende wijs van trompen
    • Tromp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trompen
    • Tromp je? 

Gangbaarheid

  • Het woord tromp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
67 %van de Nederlanders;
48 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.