uittreden

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
uittredenuittredend
uittredinguitgetreden
Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·tre·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uittreden
trad uit
uitgetreden
klasse 5 volledig

Werkwoord

uittreden

  1. ergatief een -met name religieuze- gemeenschap voorgoed verlaten
    • Hij is enige tijd geleden uit dat klooster uitgetreden. 
  1. ergatief niet langer deelnemen aan een vennootschap
    • Nee, mijn andere vennoot trad al enige tijd geleden uit. 
  1. ergatief zich terugtrekken uit de arbeidsmarkt
    • Hij is vervroegd uitgetreden en geniet van zijn pensioen. 
  1. ergatief met de geest het lichaam tijdelijk verlaten
    • Je denkt wel dat dat een droom was, maar was je niet uitgetreden? 

Gangbaarheid

  • Het woord uittreden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.