transporteur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trans·por·teur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vervoerder’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
  • Naamwoord van handeling van transporteren met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord transporteur transporteurs
verkleinwoord transporteurtje transporteurtjes

Zelfstandig naamwoord

transporteur m iets dat of iemand die transporteert: [3]

  1. (beroep) ondernemer van transporten, vervoerder
  2. toestel of machineonderdeel waarmee iets verplaatst wordt b.v. een bandtransporteur
  3. (gereedschap) gradenboog die dient om opgemeten hoeken over te brengen, een hoektransporteur
Hyponiemen
  • bandtransporteur, geldtransporteur, hoektransporteur, kolentransporteur, veetransporteur
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord transporteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.