trans

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trans
enkelvoud meervoud
naamwoord trans transen
verkleinwoord transje transjes

Zelfstandig naamwoord

trans m

  1. een omgang op de top van een toren
    • De boogschutters stonden gereed op de trans. 
stellend
onverbogen trans
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

trans

  1. (scheikunde) aan gene zijde van het cetrale atoom of de dubbele binding
    • Deze dubbele binding is niet cis maar trans. 
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord trans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
80 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

trans

  1. (spreektaal) transseksueel
  1. «Cet artiste trans a raconté son parcours sur France 2.»
    Die transsexuele artiest heeft op France 2 over zijn carrière verteld. [1]

Verwijzingen

Latijn

Voorzetsel

trăns + accusatief

  1. aan de andere kant van, over
  1. «Trans Padum.»
    Aan de overkant van de Po.
  2. naar de andere kant van, over
Synoniemen
Antoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.