transseksueel
Nederlands
Woordafbreking
- trans·sek·su·eel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘iemand die naar zijn of haar gevoel met de verkeerde geslachtskenmerken is geboren’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
- afgeleid van seksueel met het voorvoegsel trans- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | transseksueel | transseksuelen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
transseksueel m
- (seksualiteit) iemand die het gevoel heeft tot de andere sekse te behoren en die een geslachtsverandering verlangd of ondergaan heeft
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | transseksueel | transseksueler | transseksueelst |
verbogen | transseksuele | transseksuelere | transseksueelste |
partitief | transseksueels | transseksuelers | - |
Gangbaarheid
- Het woord transseksueel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'transseksueel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.