trainer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trai·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trainer trainers
verkleinwoord trainertje trainertjes

Zelfstandig naamwoord

trainer m

  1. (sport) (onderwijs), (beroep) iemand die beroepsmatig mensen of dieren begeleidt teneinde hun prestaties te verbeteren
    • Al na tien wedstrijden werd de trainer ontslagen. 
  1. apparaat of systeem waarmee men kan trainen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord trainer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.