trainer
Nederlands
Woordafbreking
- trai·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trainer | trainers |
verkleinwoord | trainertje | trainertjes |
Zelfstandig naamwoord
trainer m
- (sport) (onderwijs), (beroep) iemand die beroepsmatig mensen of dieren begeleidt teneinde hun prestaties te verbeteren
- Al na tien wedstrijden werd de trainer ontslagen.
- apparaat of systeem waarmee men kan trainen
Hyponiemen
|
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord trainer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trainer' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.