tepel
Nederlands
Woordafbreking
- te·pel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘uitmonding van melkklier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tepel | tepels |
verkleinwoord | tepeltje | tepeltjes |
Zelfstandig naamwoord
tepel m
- (anatomie) een gepigmenteerd knopvormig uitsteeksel op de borst van de mens. Bij de vrouwen komt tijdens het zogen uit de tepels de melk voor de baby. Bij de man is de tepel een rudimentair lichaamsdeel
- Het meisje wilde graag een piercing door haar tepel, maar mocht het niet van haar moeder.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een gepigmenteerd knopvormig uitsteeksel op de borst van de mens
Gangbaarheid
- Het woord tepel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tepel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.