supporter

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sup·por·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘aanhanger’ voor het eerst aangetroffen in 1946 [1]
  • van het Engels, afgeleid van support met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord supporter supporters
verkleinwoord supportertje supportertjes

Zelfstandig naamwoord

supporter m

  1. (sport) iemand die een bepaalde club of speler steunt
    • De supporters raakten weer eens slaags. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
supporteren

supporter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van supporteren
    • Ik supporter. 
  2. gebiedende wijs van supporteren
    • Supporter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van supporteren
    • Supporter je? 

Gangbaarheid

  • Het woord supporter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
supporter supporters

Zelfstandig naamwoord

supporter

  1. (sport) supporter
  2. (heraldiek) schildhouder


Frans

enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  supporter     le supporter     supporters     les supporters  

Zelfstandig naamwoord

supporter m

  1. (sport) supporter
  2. voorstander
Synoniemen
  • supporteur
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.