stroop
Nederlands
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dikke vloeistof’ voor het eerst aangetroffen in 1514 [1]
- Uit het Arabische شراب šarab via het Latijnse siropus.
Zelfstandig naamwoord
stroop
- v/m (voeding) een dikke, viskeuze, geconcentreerde vloeistof waarin een grote hoeveelheid suikers zijn opgelost
- Een boterham met stroop.
- m het stropen van wild
Hyponiemen
|
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
|
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: iemand stroop om de mond smeren
iemand overdreven vleien
Vertalingen
1. een dikke, viskeuze, geconcentreerde vloeistof waarin een grote hoeveelheid suikers zijn opgelost
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stropen |
stroop
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stropen
- Ik stroop.
- gebiedende wijs van stropen
- Stroop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stropen
- Stroop je?
Gangbaarheid
- Het woord stroop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stroop' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.