zeem
![](../I/m/Chamois-natural.jpg)
[1] Een zeem.
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zeem
Woordherkomst en -opbouw
m en o | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | zeem | zemen |
verkleinwoord | zeempje | zeempjes |
o | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | zeem | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
zeem
- m en o een stuk zeemleer waarmee men een glazen ruit droog kan wrijven.
- Ik zal die zeem even uitwringen.
- o zeemleer, leer gemaakt van gemzenhuid.
- Zeem heeft heel handige eigenschappen voor huishouders.
- (West-Vlaams) honing
Hyponiemen
- honingzeem
Afgeleide begrippen
- zeemgaar, zeemhonig, zeemhoning, zeemlap, zeemleder, zeemlederen, zeemleer, zeemtouwer, zeemtouwerij, zeemvel, zeemzoet
Vertalingen
1. een stuk zeemleer waarmee men een glazen ruit droog kan wrijven
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zemen |
zeem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zemen
- Ik zeem.
- gebiedende wijs van zemen
- Zeem!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zemen
- Zeem je?
Gangbaarheid
- Het woord zeem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zeem' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.