zeem

[1] Een zeem.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zeem    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /zem/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /zem/
Woordafbreking
  • zeem
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘honing’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3]
m en o enkelvoud meervoud
naamwoord zeem zemen
verkleinwoord zeempje zeempjes
o enkelvoud meervoud
naamwoord zeem -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

zeem

  1. m en o een stuk zeemleer waarmee men een glazen ruit droog kan wrijven.
    • Ik zal die zeem even uitwringen. 
  1. o zeemleer, leer gemaakt van gemzenhuid.
    • Zeem heeft heel handige eigenschappen voor huishouders. 
  1. (West-Vlaams) honing
Synoniemen
Hyponiemen
  • honingzeem
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
zemen

zeem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zemen
    • Ik zeem. 
  2. gebiedende wijs van zemen
    • Zeem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zemen
    • Zeem je? 

Gangbaarheid

  • Het woord zeem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Limburgs

Zelfstandig naamwoord

zeem

  1. (Hooglimburgs) stroop
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.