spitten
Nederlands
Woordafbreking
- spit·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
spitten |
spitte |
gespit |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
spitten
- overgankelijk met een spade grond keren
- Een stuk van een achtertuin is gisteren gespit.
Hyponiemen
- afspitten, bespitten, doorspitten, inspitten, omspitten, onderspitten, opspitten, overspitten, uitspitten, verspitten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spitten |
spitten
- meervoud verleden tijd van spitten
- Wij spitten.
- Jullie spitten.
- Zij spitten.
- Wij spitten.
Gangbaarheid
- Het woord spitten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spitten' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.