smaak

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • smaak
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zintuig om te proeven’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord smaak smaken
verkleinwoord smaakje smaakjes

Zelfstandig naamwoord

smaak m

  1. zintuig waarmee men mee proeft
  2. gewaarwording bij het proeven van eten en drank
  3. bepaalde subjectieve voorkeur
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
smaken

smaak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smaken
    • Ik smaak. 
  2. gebiedende wijs van smaken
    • Smaak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smaken
    • Smaak je? 

Gangbaarheid

  • Het woord smaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.