slee
Nederlands
Woordafbreking
- slee
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voertuig op ribben’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1266 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slee | sleeën |
verkleinwoord | sleetje | sleetjes |
Zelfstandig naamwoord
slee v/m
- een vervoermiddel dat wordt voortgetrokken en dat voorzien is van twee glijders
- voorwerp dat gelijkenis hiermee vertoont en kan glijden bijv. een braadslee of een zaagslee
Hyponiemen
Vertalingen
1. een voertuig dat wordt voortgetrokken en dat voorzien is van twee glijders
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sleeën |
slee
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sleeën
- Ik slee.
- gebiedende wijs van sleeën
- Slee!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sleeën
- Slee je?
Gangbaarheid
- Het woord slee staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'slee' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.