bobslee
Nederlands
Woordafbreking
- bob·slee
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘soort slee’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- samenstelling van bob en slee [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bobslee | bobsleeën |
verkleinwoord | - | - |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bobsleeën |
bobslee
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bobsleeën
- Ik bobslee.
- gebiedende wijs van bobsleeën
- Bobslee!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bobsleeën
- Bobslee je?
Gangbaarheid
- Het woord bobslee staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bobslee' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.