slang
Nederlands
Woordafbreking
- slang
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘groepstaal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1891 [1]
- In de betekenis van ‘buigzame buis of pijp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1687 [1]
- In de betekenis van ‘reptiel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slang | slangen |
verkleinwoord | slangetje | slangetjes |
Zelfstandig naamwoord
slang v/m
- (reptielen) een reptiel met een relatief lang lijf en een vaak glad lichaam zonder ledematen [2]
- een buigzame buis
- groepstaal [3]
Synoniemen
- [1] serpent
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een reptiel met een relatief lang lijf en een vaak glad lichaam zonder ledematen
Gangbaarheid
- Het woord slang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'slang' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.