glans
Nederlands
Woordafbreking
- glans
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘schijnsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘eikel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1686 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | glans | glansen, glanzen |
verkleinwoord | glansje | glansjes |
Zelfstandig naamwoord
glans m [2]
- opmerkelijk lichtschijnsel door weerkaatsing
- De glans van de lak kan gemakkelijk hersteld worden met een goede wasbeurt.
- overdrachtelijk de schittering van een opmerkelijke daad, een unieke prestatie of een grote reputatie
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
glanzen |
glans
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glanzen
- Ik glans.
- gebiedende wijs van glanzen
- Glans!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glanzen
- Glans je?
Gangbaarheid
- Het woord glans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'glans' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.