simuleren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • si·mu·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘veinzen’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1]
  • afgeleid van het Franse simuler (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
simuleren
simuleerde
gesimuleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

simuleren overgankelijk [3]

  1. (een ziekte) voorwenden
  2. nabootsen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord simuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.