simulant

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • si·mu·lant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord simulant simulanten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

simulant m [1]

  1. iemand die simuleert (zich ziek voordoet)

Gangbaarheid

  • Het woord simulant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.