schurk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schurk    (hulp, bestand)
  • IPA: /sxɵrk/
Woordafbreking
  • schurk
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘boef’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1701 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord schurk schurken
verkleinwoord schurkje schurkjes

Zelfstandig naamwoord

schurk m

  1. (scheldwoord) een persoon die kwaad bedrijft
    • Die hele regering bestaat uit dieven, schurken en oplichters! 
  1. een ondeugend kind
    • Wat een schurk ben jij toch! 
Vertalingen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schurken

schurk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich schurken
    • Ik schurk me. 
  2. gebiedende wijs van zich schurken
    • Schurk je! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich schurken
    • Schurk je je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord schurk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.