schurk
Nederlands
Woordafbreking
- schurk
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘boef’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1701 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schurk | schurken |
verkleinwoord | schurkje | schurkjes |
Zelfstandig naamwoord
schurk m
- (scheldwoord) een persoon die kwaad bedrijft
- Die hele regering bestaat uit dieven, schurken en oplichters!
- een ondeugend kind
- Wat een schurk ben jij toch!
Vertalingen
1. een persoon die kwaad bedrijft
|
Gangbaarheid
- Het woord schurk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schurk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.