bandiet
Nederlands
Woordafbreking
- ban·diet
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘struikrover’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bandiet | bandieten |
verkleinwoord | bandietje | bandietjes |
Zelfstandig naamwoord
bandiet m
- een schurk of misdadiger [2]
- Ze zouden die bandiet een lange tijd op moeten sluiten.
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
- bandietenbende, bandietenpak, bandietenstaat, bandietenstreek, bandietentroep, banditisme
Vertalingen
1. een schurk of misdadiger
Gangbaarheid
- Het woord bandiet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bandiet' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.