schep
Nederlands
Woordafbreking
- schep
Zelfstandig naamwoord
schep
- m, v: (gereedschap) lepelvormig werktuig waarmee een hoeveelheid vast materiaal verplaatst kan worden
- Hij pakte een schep en haalde wat kolen uit het hok.
- m: de hoeveelheid materiaal die men met #1 verplaatst
- Hij deed twee scheppen suiker in de koffie.
Hyponiemen
- kolenschep, maatschep, taartschep
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
scheppen |
schep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scheppen
- Ik schep.
- gebiedende wijs van scheppen
- Schep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scheppen
- Schep je?
Gangbaarheid
- Het woord schep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schep' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.