ruiten
Nederlands
Woordafbreking
- rui·ten
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kleur in kaartspel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1612 [1]
Zelfstandig naamwoord
ruiten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ruit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ruiten | ruitens |
verkleinwoord | ruitentje | ruitentjes |
Bijvoeglijk naamwoord
ruiten [3]
- van geruite stof vervaardigd
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ruiten |
ruitte |
geruit |
zwak -t | volledig |
Gangbaarheid
- Het woord ruiten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ruiten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "ruiten" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.